Jezuïetenonderwijs had veel invloed op samenleving
De vorming en opleiding die vele generaties katholieke jongens uit de gegoede stand op jezuïetencolleges hebben genoten, laten tot in de huidige samenleving sporen na.
Zonder dat onderwijs zou de katholieke geloofsgemeenschap de afgelopen twee eeuwen aanzienlijk minder invloed op de maatschappij hebben gehad dan nu het geval is. Dat concludeert Tom van den Beld, die deze week aan de Radboud Universiteit in Nijmegen promoveert op het onderzoek Katholieke jongens uit den beschaafden stand - Het jezuïeteninternaat te Katwijk aan de Rijn, Den Haag en Zeist.Van den Beld (1937) heeft zelf het Sint Ignatius College in Amsterdam bezocht. ‘Katwijk’ leidde tal van bekende Nederlanders op, zoals oud-premier Jan de Quay, oud-minister Benk Korthals, oud-NOS-voorzitter Erik Jurgens en toneelschrijver Haye van der Heyden, alsmede kinderen uit de winkeliersfamilies Vroom, Dreesmann en Brenninkmeijer.
Van het Canisius College in Nijmegen kwamen onder anderen Ruud Lubbers en Hans van Mierlo. Van den Beld heeft zijn studie beperkt tot ‘Katwijk’, omdat deze school als eerste katholieke internaat in Nederland werd opgericht in 1831. Vanaf 1842 stonden de jezuïeten aan de leiding.
In 1928 verhuisde het internaat naar Den Haag, waar het zich verbond aan het Sint Aloysiuscollege met externe leerlingen. Dat bleek echter geen groot succes, zodat ‘Katwijk’ zich na de oorlog op landgoed De Breul in Zeist vestigde. Katwijk de Breul sloot in 1982 als internaat de deuren, maar klinkt voor veel mensen nog bekend, aldus de promovendus.
De jezuïeten beoogden jongens op te voeden tot intellectuele mensen met verantwoordelijkheidszin, sociaal gevoel en de vaardigheid zelfstandig en initiatiefrijk op te treden. Het onderwijs was volgens Van den Beld gericht op de elite, als een voorbeeld van onbesproken, katholiek gedrag met beschaafde manieren.
Om die reden was er op de internaten heel veel aandacht voor godsdienstoefening, maar ook voor sport, muziek en kunst. Van den Beld besteedt apart aandacht aan de oefening in eloquentia ofwel welsprekendheid. De paters beschouwden eloquentia als een middel bij uitstek om later het katholieke gedachtengoed uit te dragen en te verdedigen. Daarvoor was ook klassieke vorming van belang.Aardrijkskunde en geschiedenis werden lang beschouwd als bijvakken.
Het jezuïetenonderwijs bleef tot in de jaren zestig van de vorige eeuw vrijwel ongewijzigd. De paters stonden bekend als streng maar rechtvaardig. In de decennia daarna haalde de tijdgeest hen in. Apart jongens- en meisjesonderwijs verdween. „Maar", aldus Van den Beld, „het jezuïetenonderwijs is ontstaan in een tijd van grote maatschappelijke veranderingen, net als nu. Het is zinvol om te bezien of de jezuïetenpedagogie ook voor deze tijd waardevolle elementen bevat."