GPV van Jongeling en SGP van nu uitwisselbaar
Pieter Jongeling was vanaf de Tweede Wereldoorlog het boegbeeld van de gereformeerden vrijgemaakt. Hij was hoofdredacteur van hun krant en daarna GPV-Kamerlid. Ondertussen vermaakte hij als Piet Prins de jeugd met het ene boek na het andere.
De historicus Herman Veenhof schreef een boeiende biografie over deze man, die het symbool was van de vrijgemaakte zuil. De verzuiling is grotendeels verleden tijd en Jongeling is in zijn eigen achterban opmerkelijk snel vergeten. Dat was voor Veenhof een van de redenen om een boek over de journalist, politicus en schrijver samen te stellen.De biograaf –in het dagelijks leven werkzaam bij Jongelings krant, het Nederlands Dagblad– vindt dat zijn kring nog kan leren van de opstelling van de veelzijdige Jongeling. De viering van zijn honderdste geboortedag dit jaar is daarvoor een mooie aanleiding.
Dat er een kloof gaapt tussen het GPV van Jongeling en de ChristenUnie van nu spat bij wijze van spreken van iedere pagina af. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Veenhof spreekt over „evangelisch geworden vrijgemaakten”, die hun voorgangers van vroeger „links voorbij hollen, bezeten door een zelfde soort heilig moeten als vroeger. Wat eens de ware kerk heette, is nu het zoveelste missionaire gemeentemodelletje. In beide gevallen wordt het opgelegd aan de goegemeente.”
Dat dit denken ook gevolgen heeft voor de politiek, daarvan is de ChristenUnie het levende bewijs. Het GPV was een conservatieve partij met een sociale inslag waarvan alleen gereformeerden vrijgemaakt lid mochten worden. De ChristenUnie noemt zich christelijk-sociaal. In de praktijk is de ChristenUnie volgens Veenhof vooral links.
Jongeling schaamde zich er niet voor om zichzelf in zekere zin een theocraat te noemen, wees het beginsel van mensenrechten af, moest niets hebben van topsport, toneel en film. Hij maakte vanuit christelijke naastenliefde wel werk van sociale voorzieningen voor mensen die deze echt nodig hebben.
Schreef het Nederlands Dagblad op 2 april, daags na een congres over Jongeling waar een verloren gewaande tv-documentaire over de GPV-politicus uit 1965 werd getoond, dat deze beelden herkenning „en vervreemding” opriepen, voor Veenhof geldt dat laatste niet. Daarvoor heeft hij te veel waardering voor Jongeling. Hij werd juist „warm” van de beelden.
Opmerkelijk hoeveel overeenkomsten er zijn tussen de manier waarop Jongeling destijds politiek bedreef en de SGP dat nu doet. De genoemde opvattingen van Jongeling en de manier waarop hij die verwoordde, sluiten bijna naadloos aan op de manier waarop de SGP nu haar standpunten verwoordt. De SGP anno 2009 en het GPV uit de jaren zestig zouden moeiteloos kunnen fuseren. Dat dit destijds niet gebeurde, heeft twee redenen. Het GPV in de jaren zestig dacht nog zo exclusief dat fusie met geen enkele partij mogelijk was. Ook de manier waarop de SGP politiek bedreef was toen zo anders dat een fusie niet tot de mogelijkheden behoorde.
De conclusie van Veenhof dat Jongeling zich waarschijnlijk vandaag de dag beter thuis zou voelen bij de SGP dan bij de ChristenUnie, is goed verdedigbaar. Dat bevestigt ook een zoon van Jongeling in de biografie, die als titel ”Zonder twijfel” meekreeg. Volgens hem zou zijn vader de ChristenUnie „veel te links” zou vinden.
Maar ook het omgekeerde van Veenhofs conclusie klopt. SGP’ers van nu voelen zich meer thuis bij het GPV van Jongeling dan bij hun eigen voorgangers uit de jaren zestig. Veenhof citeert in zijn boek dat SGP-Kamerlid Van Dis in 1965 oordeelde dat homoseksuelen zullen branden in de hel: „Ze zullen hun tong kauwen van de pijn, in gezelschap van de duivel, gescheiden van God.” Jongeling stelt dat de Bijbel zó spreekt over ongelovigen: God veroordeelt niet de homofiel, maar wel degene „die aan die neiging toegeeft, dat door de Bijbel verboden is.” Dat laatste is meer de benadering van de SGP anno 2009 dan het eerste.
Een opmerkelijk verschil tussen het GPV van toen en de SGP van nu blijft de visie op de toe-eigening van het heil. Jongeling dacht sterk verbondsmatig. Hij kende geen bekeringsgeschiedenis, zo noteert Veenhof. „Bij de doop beloofde God dat al Zijn beloften ook voor mij zouden zijn. Daar hield ik mij aan vast en dat doe ik nog.” De SGP benadrukt vanouds het grote belang van noodzaak van wedergeboorte. Maar ook hier en daar groeit binnen de staatkundig gereformeerde achterban de opvatting dat God ook Zijn kinderen via de lijn van doop en verbond tot Zich trekt.
Veenhof maakte van de biografie geen hagiografie. Jongeling was geen heilige en aan mensverheerlijking doet Veenhof niet. Dat Jongeling verlegen was, gesloten in de persoonlijke contacten, mensen niet goed aankeek als hij met hen sprak en als hoofdredacteur een slechte teamleider was, de schrijver verzwijgt het niet in het 432 bladzijden tellende boek.
Ook de kwestie-Holwerda komt uitgebreid aan de orde. Jongeling kwam zelfs onder kerkelijke tucht te staan. Holwerda was in de jaren vijftig –toen het GPV wel meedeed aan verkiezingen, maar geen zetel behaalde– kandidaat-lijsttrekker voor de partij, maar werd uiteindelijk, mede door toedoen van Jongeling, afgeserveerd. Hierbij bleek een rol te spelen dat deze Holwerda in 1949 door Jongeling als sollicitant was afgewezen bij het Nederlands Dagblad, toen nog Gereformeerd Gezinsblad geheten.
Sommige boeken van journalisten zijn weliswaar aantrekkelijk en vlot geschreven, maar missen de nodige diepgang. Aan die bloedarmoede lijdt het boek van Veenhof niet. Hij heeft zich terdege verdiept in alles wat met Jongeling te maken heeft. Daarbij dook hij niet alleen in archieven, maar wist ook de hand te leggen op vele persoonlijke brieven van Jongeling die nog nooit zijn gepubliceerd. Verder sprak hij zo’n tachtig mensen die Jongeling goed hebben gekend. Dat maakt het boek tot een aantrekkelijk, boeiend en leesbaar geheel.
N.a.v. ”Zonder twijfel, Pieter Jongeling (1909-1985). Journalist, politicus en Prins”, door Herman Veenhof; uitg. Vuurbaak, Barneveld, 2009; ISBN 978 90 5560 421 0; 432 blz.; € 24,90.