„Laat proponent belijdenis beamen”
De colloquiumcommissie van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), de ‘toelatingscommissie’ voor aanstaande predikanten, moet in bepaalde gevallen nee durven zeggen. Dat schrijft dr. G. H. Labooy in het aprilnummer van het tijdschrift ”Kerk en theologie”.
Labooy, zelf lid van de colloquiumcommissie, analyseert in ”Kerk en theologie” het gedachtegoed van Daniël Chantepie de la Saussaye (1818-1874), voorman van de zogenoemde ethische theologie. Op grond van diens opvattingen over het belijden van de kerk en de vrijheid van de individuele gelovige, roept hij op tot „een herbezinning” op het functioneren van de colloquiumcommissie. „Het is juist omwille van de mondigheid van de kerk, en daarmee de echte vrijheid van de mens, dat wij in het colloquium in bepaalde gevallen ”nee” moeten durven zeggen.”Dat de commissie „de verantwoordelijke opdracht” heeft aanstaande predikanten toe te laten tot het ambt, houdt volgens Labooy in „dat men ze ook niet kan toelaten.” En dat toelatingsmoment heeft „uiteraard óók met de belijdenis te maken.” Vrijheid en binding aan gezag horen bij elkaar, schrijft Labooy in navolging van La Saussaye. „La Saussaye wees op het feit dat de belijdenis noodzakelijkerwijs ontstaat uit de tegenstelling tussen de gemeente en de wereld. Op de drempel van de kerk moet men dus ook met de belijdenis de wereld durven weren. Wanneer wij de belijdenis hier niet laten functioneren, verliest de kerk gestaag haar identiteit. Hoe kunnen wij dan nog werven? Hoe kunnen we het zonlicht van de Heer weerkaatsen, als beeldvormende figuren als predikanten de belijdenis van de kerk niet dragen?”
Labooy verzet zich tegen de gedachte dat de formulering van de proponentsformule („Belooft u daarbij te blijven in de weg van het belijden van de kerk in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht?”) vrijblijvend kan worden geïnterpreteerd. „Mijn punt is (…) dat men mag zeggen dat er naar de Geest van de kerkorde geen onbegrensde ruimte is.”
Barbaarsheid
Hij sluit zich aan bij La Saussaye, die het een voorbeeld van „zedelijke barbaarsheid” noemde als proponenten gewoon ja zeiden op iets waar ze in feite niet achter stonden. La Saussaye zou volgens hem „vrijmoediger” met zuiver kerkelijke tucht zijn omgegaan dan misschien van een voorman van de ethische richting kon worden verwacht. Concreet stelt Labooy dat de geloofsbelijdenis van Nicea moet worden onderschreven.