Puberende studenten in de oudheid
„Wanneer ik mijn lezing begin, blijven ze maar naar elkaar knipogen en praten over wagenmenners, mimen, paarden, dansers, voorbije of toekomstige gevechten. Nog beter: sommigen staan erbij als standbeelden, met hun armen gekruist.”
Rector Libanius ergert zich in het Antiochië van de vierde eeuw wild aan het gedrag van zijn studenten. „Anderen pulken in hun neus met beide handen, nog anderen blijven zitten wanneer velen uitbundig opveren, ze dwingen enthousiaste toehoorders te gaan zitten, weer anderen tellen het aantal nieuwkomers, nog anderen staren naar de bladeren van de bomen.”Is dit gedrag alleen typerend voor vierde-eeuwse studenten in Antiochië, aan wie Libanius zich stoort, of toont deze passage aan dat pubergedrag van alle tijden is? Dat is een van de vragen die het auteursduo Christian Laes en Johan Strubbe aan de orde stelt in zijn studie ”Jonge jaren, wilde haren?”.
Uitgebreid gaan zij in op alles wat maar met jeugd te maken heeft in het Romeinse Rijk en steeds vragen zij zich af of er in de oudheid wel sprake was van een jeugdfase met een eigen karakter.
Op overzichtelijke wijze geven zij de huidige stand van zaken weer in het wetenschappelijk onderzoek op dit terrein, gaan zij de discussie aan met vakgenoten en trekken zij af en toe voorzichtige conclusies.
Dat die conclusies voorzichtig zijn, valt de auteurs niet te verwijten. Het bronnenmateriaal is schaars en fragmentarisch en heeft, zeker in literaire bronnen, veelal betrekking op de bovenlaag van de samenleving, en dan nog slechts op het mannelijke deel daarvan.
Een beschrijving van het studentenleven in de late oudheid is leuk om te lezen: „Regelmatig kwam het tot rellen en vechtpartijen tussen bendes van verschillende professoren. Libanius vermeldt oorlogen tussen bendes die in het midden van Athene werden uitgevochten, waarbij studenten knuppels en messen trokken en stenen over en weer gooiden. Hij vertelt over een leraar uit Arabië die door het slijk gesleurd werd door twee ingehuurde kerels. De autoriteiten grepen nauwelijks of niet in. Doceren in rust en kalmte was haast onmogelijk. Augustinus herinnert zich hoe bendes zijn lessen in Carthago verstoorden.”
Toch geeft deze beschrijving geen representatief beeld van de schoolgaande jeugd in de Romeinse samenleving en ondersteunt zij ook niet de stelling dat overal sprake was een stormachtige periode van jong zijn. Integendeel, het kwam eropaan zo snel mogelijk door te groeien naar de volwassen levensfase, waar ernst de boventoon voerde. Een vrije ruimte voor de beleving van een jeugdfase werd hooguit geboden aan een kleine bovenlaag van de mannelijke bevolking. Ver van het ouderlijke toezicht ontwikkelden studenten in de antieke steden een subcultuur die bij de moderne lezer enige herkenning oproept, al zijn er ook evidente verschillen.
Er mag ten aanzien van dit boek gesproken worden van een bijzonder minutieus onderzoek naar jeugd in het Romeinse Rijk. Literaire teksten worden in een verhelderend kader gezet, minder toegankelijke bronnen zoals opschriften en papyri krijgen alle aandacht en lezers die er niet genoeg van kunnen krijgen, worden door middel van een indrukwekkende bibliografie verwezen naar nóg meer leesvoer.
Voor hen echter die rekenen op opzienbarende conclusies en flitsend geschreven teksten die weinig doorzettingsvermogen vereisen, zal dit boek een teleurstelling vormen. Dat zij dan zo.
N.a.v. ”Jonge jaren, wilde haren? Jeugd in het Romeinse Rijk”, door Christian Laes en Johan Strubbe; uitg. Davidsfonds, Leuven, 2008; ISBN 978 90 5826 508 1; 238 blz.; € 24,95.