Staatsgreep maakte synode mogelijk
„De jongelingsjaren van Nederland”, noemt prof. dr. S. Groenveld het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). In deze periode kregen de staatkundige verhoudingen vorm en werd een belangrijke kerkelijke strijd beslist.
De emeritus hoogleraar van de Universiteit Leiden kent de periode door en door. Jarenlang deed hij onderzoek naar de Tachtigjarige Oorlog, gaf er colleges over en publiceerde boeken en artikelen. Groenveld is betrokken bij een expositie over het Twaalfjarig Bestand in het Haags Historisch Museum, die rond Prinsjesdag van start gaat.Oorlogsmoeheid aan beide kanten was een belangrijke oorzaak van het bestand, zegt de historicus. „Vooral in de zuidelijke Nederlanden zien de aartshertogen in dat het zo niet langer gaat. Het zuiden wordt militair en economisch geruïneerd.”
Het Twaalfjarig Bestand, gesloten in 1609 in Antwerpen, is een „halfslachtig stuk”, vervolgt Groenveld, „een echt compromis. Spanje erkent de Republiek niet als soevereine staat. Hooguit als zelfstandige staat, als „liber ende vrij.” Maar het erkent niet de soevereiniteit van de noordelijke Nederlanden. In het bestand zijn heel handig compromissen ingebouwd. Hoe doe je dat: door allerlei dingen niet te zeggen. Niets over soevereiniteit, niets over de regeringsvorm en ook niets over het rooms-katholicisme.”
Spanje erkent de Republiek dus niet ten volle. Het bestaan van de Nederlandse staat wordt wel erkend, maar die erkenning is slechts feitelijk (de facto) en geldt alleen voor de duur van het bestand. „Wel is hier sprake van een zekere erkenning die ook internationaal wordt overgenomen. Je ziet dat in de jaren direct na het bestand het ene na het andere verdrag wordt gesloten, met Venetië, met Marokko, met de Hanzesteden, met Zweden.”
In Nederland ontstaat door de bestandssluiting een heel nieuwe situatie. Men heeft nog nooit zonder oorlog geleefd. Groenveld: „Allerlei problemen die onderhuids aanwezig zijn, komen nu naar boven. Er is een publieke kerk die hooguit 20 procent van de bevolking achter zich heeft. Die kerk is nog zozeer in ontwikkeling, met name op dogmatisch gebied, dat het gewoon wachten is op het eerste grote dogmatische probleem. Dat wordt de predestinatie, maar had net zo goed een ander twistpunt kunnen zijn. Het land wordt steeds onrustiger, er moet wat aan gedaan worden. Politiek leider Oldenbarnevelt blijkt niet in staat de rust te herstellen. Hij vaardigt een besluit uit dat er tolerantie moet zijn, alsof je die van bovenaf kunt opleggen. Vanaf de kansel mag over de strijdpunten niet worden gepreekt. Dat moet je vooral tegen dominees zeggen, dan doen ze het juist.”
Tegelijk speelt er een staatkundig probleem, legt Groenveld uit. „De verhoudingen van de provincies onderling zijn nog niet ontwikkeld. Holland voert de boventoon, maar de meeste andere provincies willen niet door Holland worden gedomineerd. 3,5 gewest is voor een nationale synode, 3,5 gewest tegen. Door die verdeeldheid blijft een oplossing achterwege. Je ziet dan dat prins Maurits op staatsgreepachtige wijze de doorslag geeft. Hij zet gewesten die tegen een nationale synode zijn om, met de bedoeling Holland te isoleren. De Nationale Synode van Dordrecht is dus mogelijk geworden dankzij een staatsgreep, met gebruikmaking van het leger. Dat is niet gering. Het resultaat van Maurits’ acties is dat alle zeven gewesten in de Staten-Generaal nu voor een synode zijn. Met het aflopen van het bestand heeft de Gereformeerde Kerk vorm gekregen in gomaristische zin en is de overheersende rol van Holland wat teruggedrongen.”