Zonder de wet
„Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou.” Galaten 2:19
Wanneer de zondaar acht geeft op de verzwarende omstandigheden van zijn zonden, de mismaaktheid van zijn plichten, de verdorvenheid van zijn hart en de geestelijkheid van de wet, wanhoopt hij of hij ooit de goddelijke gunst of de vrede van zijn geweten zal verkrijgen. Hij ziet met verbazing en belijdt met een gevoelige smart zijn hoogmoed en zijn dwaasheid en dat hij tot hiertoe zijn gerechtigheid en leven uit de wet gezocht heeft.Hij ligt ootmoedig aan de voeten van vrijmachtige ontferming neer. Hij is ten volle overreed dat hij volstrekt een Zaligmaker nodig heeft, die de wet voldoening geeft en zijn ziel van het verderf bevrijdt. Een Zaligmaker, Die in staat is alle eisen van de hoogste rechtvaardigheid te vervullen en onbegrensd genade aan hem te bewijzen. Hij is gewillig om zich door de gerechtigheid van een ander te laten zaligen en voor eeuwig schuldenaar aan vrije, eindeloze genade te blijven.
Zo horen we die grote leraar der heidenen zeggen: „Zonder de wet, zo leefde ik eertijds, maar als het gebod gekomen is, is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven.” Ik leefde opgeblazen door ijdele verbeelding van mijn uitmuntendheid, ik waande mij veilig. Maar toen die dwaze gedachte zich bij mij huisvestte, was ik zonder de wet.
Abraham Booth,predikant te Londen
(”De verloochening van eigen gerechtigheid”, 1775)