„Naam christen nooit opgeven”
De naam christen is principieel en historisch onopgeefbaar. Eventuele negatieve bijklank is óf eigen schuld óf hoort bij de navolging van Christus.
Dat stelde dr. E. A. de Boer donderdag bij zijn aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de Reformatie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. De leerstoel werd eerder bezet door prof. dr. W. Balke en prof. dr. W. Janse.In zijn oratie ging dr. De Boer in op de vraag wat „christenmensen” kenmerkt. In de loop van de geschiedenis kreeg het woord een steeds andere invulling, zo liet hij zien. „In de eerste eeuw werden de volgelingen van Christus in Antiochië in Syrië voor het eerst christenen genoemd. Zo presenteerden ze zichzelf niet; zo werden ze door stadgenoten genoemd. Ze kregen deze naam omdat ze het blijkbaar vaak over Christus hadden. Pas na de geschriften van het Nieuwe Testament zien we zwart op wit dat de gemeenten zich voor de benaming ”christianós” niet geschaamd hebben.”
In de vijfde eeuw gebruikte de kerkvader Augustinus vaker de naam ”catholici” dan ”christiani”. De naam katholiek gaf het onderscheid aan met de zogeheten „schismatici, haeretici en iudaei.”
Bij de maatschappelijke acceptatie en bevoordeling van het christelijk geloof verlegde zich het perspectief steeds meer naar binnen, aldus dr. De Boer. „In de catholica is niet de vraag wie zich durft te uiten en volhoudt te belijden, maar of de christennaam wel een binnenkant heeft die echtheid aan het uiterlijk leven geeft.”
Volgens de zestiende-eeuwse kerkhervormer Johannes Calvijn weet alleen God wie ware christenen zijn. Toch zijn er ook uiterlijke kenmerken: de belijdenis van hun geloof, het voorbeeld van hun leven en de deelname aan de sacramenten.
In artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is meer dan bij Calvijn sprake van „verinnerlijking”, aldus dr. De Boer. „Gereformeerden tekenen de kerk als een gemengd lichaam, een huis van God, dat haar plaats in de samenleving inneemt en waarin de strijd van het geloof –en niet de bereikte volmaaktheid– wezenlijk is. Geloof en liefde, spiritualiteit en ethiek, zijn binnen- en buitenkant van een mens die Christus volgt.”
In de eenentwintigste eeuw raken de naam van God en Jezus Christus bij veel mensen geen „diepere snaren” meer. „Het bepaalt ons, als in de eerste eeuw post natum Christi gebeurde, bij de vraag hoe men ons noemen zal en hoe wij ons aan de ander voorstellen.”