Kerk & religie

De C-factor van familie De Cruijf

Calvijn wilde niet dat zijn volgelingen calvinisten zouden heten. Nochtans heet(te) Nederland een calvinistisch land. En nu we zijn 500e geboortejaar gedenken, lijken we allemaal mee te doen. En masse storten we ons op het meten van de C-factor. Lieden van wie we nog niet het begin van een vermoeden hebben dat ze iets met Calvijn hebben, doen eraan mee en scoren soms hoog of niet slecht. ’t Hangt er dus kennelijk maar vanaf welke ijkpunten worden gehanteerd. Ik doe er niet aan mee. Kan alleen maar tegenvallen.

Dr. ir. J. van der Graaf
26 March 2009 07:55Gewijzigd op 14 November 2020 07:35
De hofstede Middenrust in Overlangbroek, van 1576 tot 1795 bewoond door de familie De Cruijf. Foto RD
De hofstede Middenrust in Overlangbroek, van 1576 tot 1795 bewoond door de familie De Cruijf. Foto RD

Intussen maken hooggeleerden, die het weten kunnen, zich op om te betogen dat Nederland in het verleden helemaal niet zo calvinistisch was. Nog recent hield de hooggeleerde G. J. Schutte, zelf vrijgemaakt-calvinistisch, dit ook voor aan een gezelschap calvinistische weleerwaarden in de Protestantse Kerk die de Bond zijn toegedaan. Hij lardeerde zijn verhaal met anekdotes die het bewijs moesten leveren dat de levenspraktijken van de „gereformeerden” bepaald niet altijd conform de leer van de grote reformator waren. De vraag is dus hoe de C-factor vroeger zou zijn uitgevallen als onze vaderen en moederen erop zouden zijn doorgemeten.Dominant
Neem de familie De Cruijf, in het vroegere Overlangbroek familie Doorsnee. Maar wel een dominant onderdeel van de bevolking. De genealogie ervan beslaat 300 pagina’s in een boek van C. van Schaik, ”Overlangbroek op de kaart gezet. Dorp, landschap en bewoners, waaronder een familie De Cruijf”.

Het kleine Overlangbroek telde in 1809 246 inwoners, van wie er 235 gereformeerd waren en elf rooms-katholiek. Maar, verzucht Van Schaik, „dat de omvangrijke familie De Cruijf in de 18e eeuw in die kleine dorpsgemeenschap (…) meerdere kosters, grafbidders, diakenen en ouderlingen leverde, vormt geen bewijs van buitengewone godvruchtigheid.”

Wellicht zou de C-factor op het punt van noeste vlijt wel hoog zijn uitgevallen. Op het front van het boek van Van Schaik prijkt namelijk een prent van de ijverig voortploegende boer, met overigens wel een calvinistisch onderschrift: „De bouman wacht van ’s Heeren Hand, veel milden zegen op het land.”

Maar verder? De kermis en de herberg, met in het kielzog ongewenste zwangerschappen en hoogoplopende ruzies met soms fatale pistoolschoten laat ik nu maar buiten beschouwing. Men hield echter ook „jongspelen”, een soort calvinistisch carnaval. Van Schaik: „Men deed volgens de predikanten verder aan nieuwjaarzingen, het bestrooien van nieuwgetrouwden, lichtvaardige danserijen, kegelen, klootschieten, ganstrekken en tonslaan. Bij het tonslaan werd een gans in een ton opgehangen en werd degene wiens slag de gans deed ontsnappen tot koning uitgeroepen.”

Nu zullen al deze verpozingen wel niet alle even euvel te duiden zijn geweest, nochtans werden ze door de Staten van Utrecht verboden. En (want) intussen gebeurde het allemaal ook op zondag. Maar dit alles bleef niet beperkt tot Overlangbroek. Uit balorigheid deed de jeugd in het naburige Houten na de beslissing van de Staten het tonslaan toen met een kat in plaats van met een gans, en dat ook speciaal op zondag. Je reinste kattenkwaad dus.

Tot ergernis van de predikanten vonden er trouwens onder het calvinistische volk in Overlangbroek op zondag ook drinkgelagen plaats, „waarop de vrijers en vrijsters elkaar trakteerden.” Een deerne zat ’s morgens aan het avondmaal, en ’s avonds danste ze in de herberg op vioolmuziek.

Grauwelijk
Maar dan waren er ook nog de „grauwelijke buitensporigheden” van de predikant Ter Bruggen. Zolang koster Willem van Dam zou leven, zou het in Overlangbroek niet goed gaan, profeteerde de weleerwaarde, en hij zei erbij „dat hij in de hel zou branden.” Kort daarop stierf Willem.

Ten huize van Dirk de Cruijf verklaarde de „pastor” dat hij God op zijn blote knieën had geforceerd de zieke Jan Wouters van Zoest het licht niet meer te laten aanschouwen. Zijn gebed was verhoord en er zouden er meer volgen.

In de classicale vergadering had hij „God gesmeekt een wonderteken uit de hemel te doen en de vergadering en één lid in het bijzonder met Zijn toorn te treffen.” En in een preek zei hij eens „dat hij zijn zonen nog liever in de wieg zou smoren of in een mortier aan stukken zou stampen dan hen dominee te willen zien worden.”

In 1717 werd hij van zijn ambt ontheven wegens „verlies van verstandelijke vermogens” maar hij verzekerde de classis „nochtans” dat zijn geloof gelijkstond aan dat van „Sadrah, Megog en Abednego.” Een vuurvast geloof dus.

Chr-factor
En laten de Overlangbroekers niet denken dat hun situatie uitzonderlijk was. Calvinistisch Nederland kende kennelijk nog vele „superstitiën.” De C-factor zou alom, op valide waarden gemeten, niet zo hoog uitvallen. De Heidelberger vraagt niet „waarom wordt gij een calvinist genaamd”, met toetsing op een C-factor. Maar „waarom wordt gij een christen genaamd?” Toetsing aan dat antwoord geeft dunkt me een beter beeld, namelijk van mijn Chr-factor. Mijn leven een „dankoffer.” Dat gaat een graadje dieper.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer