De beëindiging van het ambt
De synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken gaat een deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging instellen. Dat deputaatschap moet uitvoering geven aan een aantal reeds bestaande richtlijnen. De synode besloot niets over de positie van de predikant in het algemeen, maar gaf opdracht tot bezinning op wat genoemd wordt ”het radicaal”. Dat wil zeggen: de vraag wanneer men –nog– predikant is.
De kern van de bespreking was dinsdag dat er goede regels rond het beëindigen van het ambt nodig zijn. Van de ongeveer 180 christelijke gereformeerde predikanten staat ongeveer 10 procent vóór de emeritaatsgerechtigde leeftijd op non-actief. De reden kan arbeidsongeschiktheid zijn, terugtrekking of ontzetting uit het ambt. Het tot stand doen komen van toegesneden financiële regelingen bleek lastig.
De voorliggende voorstellen houden onder andere in dat er een nieuw deputaatschap komt met een sectie uitkeringen en een sectie begeleiding. Tegelijk werd een commissie opgeheven die begeleiding biedt aan mensen die voortijdig uit het ambt raken.
In 1998 nam de synode besluiten over een overbruggingsregeling van uit zendingsdienst teruggekeerde zendingsarbeiders. Zij stelde toen ook een voorlopige regeling voor losgemaakte predikanten vast. In 1986 waren besluiten genomen over de manier waarop men dient om te gaan met afgezette predikanten. Ook werd toen het een en ander geregeld ten aanzien van ex-krijgsmachtpredikanten. Het nieuwe deputaatschap gaat die besluiten nu uitvoeren.
Tegelijk besloot de synode dat uit oude regels een nieuwe regeling moet worden samengesmolten. De eerder geuite kritiek dat oude regels verdwijnen, maar dat er geen goede nieuwe voor terugkomen, was hiermee van de baan.
Radicaal
Van een andere orde is de vraag wat het ambt inhoudt en wanneer men predikant is. De vraag naar het zogeheten ”radicaal” speelt bij een aantal predikanten. Zij dienen geen gemeente, krijgen geen beroep en zijn toch nog predikant. Kan dat? wilden synodeleden weten. De synode gaf deputaten kerkrecht en kerkorde de opdracht zich hierop te bezinnen. Daarbij moet gelet worden op de fundering van het ambt in de relatie tot de plaatselijke kerk. Prof. dr. J. W. Maris zei: „Men bekleedt geen ambt als men niet in relatie tot een plaatselijke kerk staat.”
Deputaten moeten van de synode ook bekijken wat het recht is van de kerken om een predikant dringend te adviseren over te gaan tot een andere staat des levens. Bij dat onderdeel wilde de synodecommissie een voorstel van ouderling drs. A. W. Overwater eerst ombuigen, maar de synode ging daarin niet mee. De ouderling, geruggensteund door onder anderen diaken A. J. van der Wekken, diaken D. Blom en ds. M. J. Kater, hield voet bij stuk. Het voorstel werd door de synode aanvaard. Het betekent dat ook gekeken moet worden naar de financiële gevolgen van een losmaking als een predikant zijn ambt niet goed vervult. Tegelijk houdt het aangenomen voorstel in dat in de studiecommissie niet alleen een kerkrechtdeskundige zitting moet hebben, maar ook een kenner van het Nederlands recht en de rechtspraktijk.