Jezelf zijn of niet: dat is de vraag bij toneel
Het ernaar streven om niet jezelf te zijn is onbijbels, meent dr. André Aleman. Hij reageert op de discussie over toneel, afgelopen zaterdag op deze pagina.
Dr. R. Bisschop stelt dat toneel en film intrinsiek onbijbels zijn, aangezien deze verschijnselen bestaan bij de gratie van onwaarachtigheid. Hoewel ik een eind met hem mee kan gaan in deze gedachtegang, laat zijn formulering mijns inziens ruimte voor spraakverwarring. Gezien de context van een toneelspel of een film –iedereen weet of behoort te weten dat het niet ‘echt’ is– is er strikt genomen geen sprake van onwaarachtigheid bij de spelers. Ze spelen waarachtig dat ze een ander zijn.
Waar het meer op vastzit, is het probleem van het veel energie spenderen in het (tijdelijk) voorwenden van een andere identiteit. Of anders gezegd: het ernaar streven om niet jezelf te zijn (om artistieke, commerciële of welke andere reden dan ook). En daarvan kan terecht betoogd worden dat het niet bijbels is. Sterker nog, de Bijbel roept ons op om er juist naar te streven ons ware zelf te leren kennen, dat is, in verhouding tot God. (Overigens roept de Bijbel in een ander opzicht ook op om niet onszelf te zijn, namelijk om onszelf te verloochenen, en het voorbeeld van Christus te volgen, maar hiervan wordt al helemaal niets teruggevonden in toneel of film.)
Hoewel ik net als Bisschop reserves koester met betrekking tot ‘toneelspelen’ op bruiloften, geeft bovenstaande herformulering van het bezwaar van Bisschop wel aan dat sketches, en ook rollenspellen in het kader van een sociaal maatschappelijke opleiding, niet over één kam geschoren kunnen worden met toneel en film. Het voorwenden van de andere identiteit en de mate waarin dat slaagt staan dan niet centraal. Voorzover ik het kan bezien, zal het eerder gaan om imitatie. De aandacht wordt niet op zichzelf maar op de identiteit van de andere, in werkelijkheid bestaande, persoon gevestigd. Men zou het kunnen vergelijken met het letterlijk citeren van iemands woorden, alleen gaat het dan om het ‘citeren’ van andere gedragskenmerken, bijvoorbeeld gebaren die typerend zijn voor iemand. Waarbij uiteraard de vraag blijft welk nut het heeft en of het binnen de grenzen van het fatsoen en van respect voor de ander valt.
De doordenking van bezwaren tegen toneel en film is van groot belang. Onderzoek heeft uitgewezen dat een deel van de reformatorische jongeren er geen enkel probleem mee heeft om naar de film gaan. Ouders en leidinggevenden in kerk en school dienen daarom steekhoudende bezwaren helder naar voren te kunnen brengen.
Ik denk dat de voornaamste bezwaren die eeuwen geleden door oudvaders als Voetius en Saldenus naar voren zijn gebracht, nog niets aan actualiteit hebben ingeboet. Dr. G. van den End vat die bezwaren in zijn proefschrift over Saldenus als volgt samen: „De heidense oorsprong, verkwisting van tijd en geld, het uitbeelden van allerlei zonden, het misbruik van Gods naam, de ontheiliging van de rustdag, de ergernis die gegeven wordt aan de vromen, het hekelen van de naaste, en het stimuleren van allerlei zondige volksgewoonten en vermaken.”
De auteur is psycholoog.