Bezwaren tegen Arminiusproefschrift onwetenschappelijk en dus onterecht
Afgelopen januari was het dertig jaar geleden dat ik in de senaatszaal van het Utrechtse universiteitsgebouw mijn proefschrift verdedigde. Onder het toeziend oog van de vele bepruikte en gebefte hoogleraren wier portretten de wanden van deze zaal sieren, werd ik aan de tand gevoeld door een commissie van in toga gestoken professoren.
Aan deze beproeving kwam na drie kwartier een einde door het binnentreden van de pedel die met zijn stok op de uit deugdelijk parket bestaande vloer stampte onder het uitspreken van de magische woorden: „Hora est”, vrij vertaald: de tijd is verstreken.Ook al weet je dat dit vraag-en-antwoordspel goed afloopt –het werk is immers al beoordeeld en goed bevonden voordat je het in het openbaar mag verdedigen– toch blijft het een spannend moment.
Er is een kans dat een van de hooggeleerden een vraag stelt waarop je het antwoord moet schuldig blijven of een vinger legt op een zwakke plek in je werk die je over het hoofd hebt gezien.
Vuur
Later heb ik dit ritueel vele malen aan de andere kant van de tafel bijgewoond. Dat is niet minder spannend. Je wordt geacht de promovendus het vuur aan de schenen te leggen. Daarom lees je het proefschrift zorgvuldig door, gespitst op het vinden van een punt dat opening biedt voor discussie.
Soms echter wordt de vraag die je zo zorgvuldig mogelijk hebt voorbereid al aan de promovendus gesteld door een collega die het woord mag voeren voordat jezelf aan de beurt bent. En dat is pech; je hebt je huiswerk voor niets gedaan. De kunst is om dan acuut nog iets anders te verzinnen, maar dat blijft toch behelpen. Vandaar dat de discussie bij een promotie zowel voor promovendus als vragensteller niet vrij is van enige stress.
Pupil
Ook voor de promotor, de hoogleraar die verantwoordelijk is voor de begeleiding van de aspirant-doctor, gaat de discussie tijdens de promotie gepaard met emoties. Je moet toezien hoe je pupil wordt doorgezaagd zonder daarbij in te kunnen grijpen. Op zo’n moment word je ook zelf op de pijnbank gelegd. Ook al is het geleverde werk nog zo deugdelijk, er is altijd wel iets wat beter had gekund en dan hoop je maar dat daarop door je leerling goed wordt gereageerd.
Mijn eerste promovendus had danig te lijden van mijn aan het neurotische grenzende risicomijdende gedrag. Op ieder concept had ik nog wel iets aan te merken, meer vanwege mijn eigen faalangst dan omdat de kwaliteit van het werk niet deugde.
Het was mijn echtgenote die op een bepaald moment met de voor haar doen en laten karakteristieke doortastendheid ingreep. „Hou nu toch eens op met dat gezeur en laat die jongen een datum afspreken voor zijn promotie”, zo beval zij.
Aldus geschiedde. Het werd een mooie promotie, netjes afgerond met de gebruikelijke receptie en felicitaties. Alle kritische opmerkingen worden vergeten en iedereen is blij, althans zo gaat het doorgaans.
Arminius
Soms blijft de inhoud van een proefschrift ook na de promotie stof tot discussie opleveren.
Dat bleek mij kort geleden, toen ik in de krant las dat vanuit kerkelijke kring bezwaar was gemaakt tegen de inhoud van een in Apeldoorn verdedigd proefschrift. Het curatorium van de verantwoordelijke theologieopleiding werd verzocht dit aan Arminius gewijde wetenschappelijke werk te veroordelen, omdat het niet zou stroken met de gereformeerde belijdenis.
Ik keek daar toch vreemd van op. Een proefschrift moet voldoen aan wetenschappelijke normen. Een promovendus kiest een onderwerp voor wetenschappelijke studie. Daarna verzamelt hij of zij de voor die studie noodzakelijke gegevens; deze worden kritisch besproken en daarna volgen de conclusies.
Nu kun je wetenschappelijke kritiek hebben op de deugdelijkheid van de verzamelde feiten, aanmerkingen hebben op de interpretatie of het niet eens zijn met de conclusie.
Ik acht mij niet bevoegd om als niet-theoloog te beoordelen of dit in het geval van de onderhavige Apeldoornse studie aan de orde was, maar ik veronderstel dat promotor en beoordelingscommissie hun werk goed gedaan hebben. Wetenschappelijk zal het dus wel in orde zijn.
Als dan in dat proefschrift van Arminius een genuanceerder beeld wordt geschilderd dan het traditioneel gangbare, moet dat op wetenschappelijke gronden worden weerlegd, en niet met een simpele opmerking dat het strijdt met de belijdenis.
Verleiden
Ik hoop dan ook dat men in Apeldoorn zich niet laat verleiden tot het afkeuren van wetenschappelijk werk op niet-wetenschappelijke gronden. Dat acht ik een universiteit onwaardig.
En de bezwaarden adviseer ik geld bij elkaar te brengen voor de financiering van een nieuwe promovendus die mogelijk op grond van een nieuwe gedegen studie misschien tot resultaten komt die meer naar hun smaak zijn.
De auteur is hoogleraar klinische pathologie aan het UMC St Radboud te Nijmegen.Reageren aan scribent?goedbekeken@refdag.nl.