Geboren in een gespreid bedje
Titel:
”In dienst van de kroon. Vice-presidenten van de Raad van State”
Auteur: Diederick Slijkerman
Uitgeverij: Walburg Pers
Zutphen, 2001
ISBN 90 5730 164 4
Pagina’s: 272
Prijs: € 17,95 (ƒ 39,50).Over de geschiedenis van de Raad van State is al best een en ander geschreven. Over de vice-presidenten van dit belangrijke staatsorgaan is in de geschiedenisboeken echter nauwelijks iets terug te vinden. Daarin brengt de historicus Diederick Slijkerman verandering met zijn onlangs verschenen boek ”In dienst van de kroon.”
Van de hoge colleges van staat is de Raad van State, zeker in vergelijking met de Tweede Kamer der Staten-Generaal, bij de burgers niet erg bekend. Toch is dit eeuwenoude orgaan, in 1531 opgericht als adviescollege voor de landvoogdes, van groot belang voor het functioneren van onze parlementaire democratie. Alle wetsvoorstellen van het kabinet gaan, voor zij naar het parlement worden gestuurd, eerst langs de Raad van State. Bovendien is dit orgaan de hoogste beroepsinstantie voor het rechtspreken in bestuurszaken.
Is de Raad van State als geheel van groot belang, in het bijzonder geldt dit voor de vice-president. Hij zit niet alleen dit eerbiedwaardige orgaan wekelijks voor, maar hij heeft ook een belangrijke adviserende taak bij kabinetsformaties. Minder bekend is dat de vice-president het koninklijk gezag waarneemt als de koning of koningin overlijdt of langdurig in het buitenland verblijft. Het mag zo zijn dat hij dit slechts doet tot het moment dat er een regent benoemd wordt, toch valt het te begrijpen dat de bekleder van dit hoge ambt soms ”de onderkoning van Nederland” wordt genoemd.
Juist vanwege de invloed van deze personen is het een goed idee geweest van de historicus Slijkerman om korte portretten te schrijven van alle vice-presidenten die de Raad van State sinds 1814 gekend heeft en die portretten in één boek samen te voegen. Het product dat hierdoor is ontstaan, biedt veel meer dan een simpele optelsom van wat levensbeschrijvingen. Bezien vanuit de invalshoek van de vice-voorzitters geeft het een mooi overzicht van de ontwikkeling van een staatsorgaan en van de rol die individuen daarin speelden.
Zoals bekend is het staatshoofd de voorzitter van de Raad van State. Koningin Beatrix woont echter slechts af en toe een vergadering bij en laat het leeuwendeel van de werkzaamheden over aan de vice-president. Wel blijft volgens de etiquette aan de ovale raadstafel altijd één stoel leeg, bedoeld voor de Koningin, ook wanneer deze niet verschijnt.
Grappig is in dit verband de foto die in het boek is op genomen waarop prins Hendrik wél op de stoel van de vorstin zit. Slijkerman vermoedt dat er met de foto is geknoeid: door retoucheren zou de koninklijke stoel enigszins verplaatst zijn en zogenaamd toch leeg zijn geweest.
Alle levensbeschrijvingen van vice-presidenten overziende, van Van Hoogendorp (de eerste) tot Tjeenk Willink (de huidige), constateert de auteur dat het bijna in alle gevallen mensen zijn geweest „die geboren werden in een gespreid bedje”, mensen die van een goede komaf waren, opgegroeid in families die in het openbaar bestuur waren gepokt en gemazeld. Ruppert, benoemd in 1956, was nog de meest eenvoudige van afkomst.
Afkomstig zijn uit de hogere kringen garandeert nog geen hoogstaand karakter of grote capaciteiten, concludeert Slijkerman. „Opvallend is dat veel vice-presidenten bij hun benoeming veel waarde hechtten aan het inkomen. Zij probeerden bij de benoeming extra geld te bedingen, hoewel het ambt niet slecht betaald werd. Zelfs Ruppert, een van de minst pretentieuze, ging op stand wonen in Wassenaar, waar hij een peperdure villa liet bouwen en ook privé een Mercedes-Benz aanschafte.”
Wel gaf hun afkomst de vice-presidenten meteen relaties en invloed, wat bij de uitoefening van hun ambt eigenlijk onmisbaar was. Het merendeel van hen was jurist, de meesten waren op consensus gerichte, „conservatief geneigde personen”, aldus de auteur.
Op zijn speurtocht door de historie kwam Slijkerman verschillende matig of slecht functionerende vice-presidenten tegen. Het brengt hem tot de aanbeveling om de ambtsuitoefening aan een termijn te binden. „Daarna kan de regering zich opnieuw over een kandidaat, inclusief de zittende, bezinnen.” Momenteel is de leeftijdsgrens op 70 jaar gesteld. Dat betekent dat iemand die op zijn vijftigste benoemd wordt in principe twintig jaar in het ambt kan blijven.