Vrijdag de dertiende
Morgen is het vrijdag de dertiende. Voor u en mij een dag als alle andere dagen. Niet voor iedereen. Lang niet voor iedereen. Dat is te concluderen uit de wijze waarop een behoorlijk groot aantal mensen reageert op de kalender wanneer die een vrijdag als dertiende dag van de maand aangeeft.
Hoewel het moderne levensgevoel van de mens zou mogen doen veronderstellen dat bijgeloof nog slechts een schaars artikel is, het tegendeel is het geval. Minstens de helft van onze medemensen is in meer of mindere mate ontvankelijk voor bijgeloof.Ik denk dan niet allereerst aan extreme gevallen; bijvoorbeeld aan een van mijn collega’s, die op vrijdag de dertiende steevast vrijaf nam en de gehele dag in bed doorbracht om daarmee rampen en onheil die zij aan die ongelukkige combinatie inherent achtte -althans wat haar persoonlijk betreft- zo weinig mogelijk kans te geven. Ik heb ook niet direct het oog op mensen die in het morsen van zout, het opsteken van een paraplu in huis, in het onder een ladder doorlopen of in het gekruist aantreffen van twee messen op tafel evenzovele voortekenen van een ophanden zijnd onheil zien.
Men praat daar vaak schertsend over, hoewel men zich soms niet aan de indruk kan onttrekken dat achter de scherts bij sommigen een stukje ernst verborgen gaat. Vrijdag heet onder velen op zichzelf al een ongeluksdag te zijn. Een combinatie van deze dag met het getal 13 betekent een extra cumulatie van kwade kansen…
Simpele geesten
Het zijn alle tijden door niet alleen simpele geesten geweest die zich aan dit bijgeloof overgaven. Ook mensen met een groot denkraam waren er gevoelig voor. Napoleon had als vaste regel dat hij nooit een veldslag op vrijdag zou beginnen. De „ijzeren kanselier” Otto von Bismarck zou het niet in zijn hoofd hebben gehaald een document van enige betekenis op vrijdag te tekenen. Op meerdere plaatsen in de wereld voeren en varen vissers bij voorkeur niet op vrijdag uit.
Vaak is geprobeerd met dit bijgeloof op een overtuigende wijze af te rekenen. Een duidelijk voorbeeld daarvan was de Engelse admiraliteit in de vorige eeuw. Men liet de kiel leggen voor een schip dat de naam Friday zou dragen. Het werd gesteld onder commando van een kapitein met diezelfde naam. De tewaterlating vond op vrijdag plaats en het schip begon op vrijdag haar maidentrip.
Het schip inderdaad op vrijdag uit, maar kort daarop verdween het met man en muis. Van schip noch bemanning is ooit iets teruggevonden. Alle latere ontkenningen van het verhaal door de Britse admiraliteit hebben onder Britse zeelui generaties lang, tot op de dag van vandaag, de diepgewortelde vrees voor de vrijdag als ongeluksdag niet kunnen wegnemen.
Het getal dertien op zichzelf boezemt al veel mensen vrees in. Zoals gezegd krijgt het in combinatie met vrijdag een extra dimensie. Wellicht weet u dat in Frankrijk en Engeland het getal 13 als huisnummer over het algemeen wordt gemeden. Als nummer van etages komt u het vrijwel niet tegen en in de meeste hotels zult u niet kamer 13 toegewezen krijgen. Die bestaat namelijk niet.
Overigens hebben Engeland en Frankrijk hiermee niet het alleenvertoningsrecht. Het grote ziekenhuis Leyenburg in Den Haag telt natuurlijk een dertiende etage, maar die draagt nummer 14. Men heeft er rekening mee willen houden dat patiënten het een onaangename gedachte zouden kunnen vinden te moeten verblijven op een etage die het ongeluksgetal draagt. Onzin zegt u; ja, maar voor niet weinig mensen vormen deze bijgelovigheden een stuk realiteit waar men graag rekening mee houdt.
Godin
Wat mag toch wel de herkomst van deze bijgelovigheden zijn? De vrijdag ontleent zijn naam aan de Germaanse godin Freyja en in het Latijn aan de godin Venus. Beiden waren zij liefdesgodinnen en men zou mogen verwachten dat dit een waarborg tegen rampen en onheilen had kunnen bieden. Het tegendeel was het geval. Door velen is het er op gehouden dat vrijdag onder christelijke invloed tot ongeluksdag is geworden omdat op die dag Christus is gestorven…
Het getal 13 stond reeds bij de Grieken en Romeinen in een kwade reuk. De verklaring hiervoor moet waarschijnlijk worden gezocht in het feit dat dertien als priemgetal onmiddellijk volgt op het zo splijtbare getal twaalf.
Allerlei verklaringen zijn gezocht en gevonden voor al het ongeluk dat aan het getal dertien verbonden zou zijn. Zo heeft men wel gedacht aan het laatste avondmaal, toen men met dertien aan tafel zat, onder wie Judas Iskarioth.
De oorsprong van dit bijgeloof moet naar alle waarschijnlijkheid nog in de tijd vóór de Christelijke jaartelling worden gezocht. De Noorse mythologie bevat het verhaal van twaalf goden die aan het feesten waren toen de „geest van de tweedracht” verscheen. Deze lokte een twist uit en tijdens een handgemeen dat daarop volgde werd Baldur, de gunsteling van de goden, gedood.
Dertien werd ook als een ongeluksgetal gezien vanwege de dertiende maand uit de tijd van de Juliaanse tijdrekening. Een jaar telde toen 360 dagen. In elk jaar kwam men vijf en een kwart dag op de werkelijke zonnetijd tekort, waardoor de landbouwers niet konden oogsten als de oogstmaand aanbrak. De oogst was nog niet rijp, waardoor een tweede oogstmaand, de dertiende dus, moest worden toegevoegd. Die dertiende maand was veelal een magere maand omdat men door de opgeslagen voedselvoorraden van het vorige jaar heen was.
Drie-eenheid
Voor veel meer bijgelovigheden is een nuchtere historische verklaring te vinden. Zout morsen betekent ongeluk, hoort men nog altijd zeggen. Zout vormde in vroeger tijden een zeer waardevol bezit. Eeuwen achtereen was het het enige middel om de houdbaarheid van vis, vlees en groente te waarborgen. Wie zout morste maakte zich schuldig aan verspilling en dat gold als een bijna onvergeeflijke zonde ten opzichte van het gezin of de groep waarin men leefde.
Een sterk verbreid bijgeloof is verbonden aan het onder een ladder doorlopen. Velen weten echter niet precies waarop het teruggaat. De verklaring hoeft niet ver te worden gezocht. Wie, zo was vroeger de opvatting, tussen een ladder en de muur waartegen deze is geplaatst doorliep verbrak een driehoek en de driehoek vormde het oudste christelijke symbool van de Drie-eenheid.
Afkloppen
Een nog altijd in ons eigen land in zwang zijnde gewoonte is het afkloppen op ongeverfd hout wanneer men de euvele moed heeft om te pochen op een goede gezondheid, op succes in zaken, op een blanco strafregister of op welke andere plezierige levensomstandigheid dan ook. In de oudheid meende men dat men met vermetele uitspraken daarover de goden verzocht en de aangewezen manier om de kwade gevolgen daarvan te neutraliseren was het kloppen op ongeverfd hout. Men hield het er namelijk op dat in elke boom een soort privégod woonde. Hem kloppen hield zo veel in als het vragen om zijn aandacht teneinde de overmoed van de gedane uitspraken te nivelleren.
„Ik zal het afkloppen” - het is een uitdrukking die in vergaderingen en op visites vaak schertsend wordt gezegd, maar er drukt zich toch altijd een gevoel van onzekerheid in uit. De moderne mens, die hoe langer hoe meer lijkt af te rekenen met de gedachte dat aan de loop van zijn leven door God stuur wordt gegeven, draagt ergens diep in zich toch het gevoel mee dat niet te traceren invloeden en onberekenbare krachten zijn lot bepalen. „Het bijgeloof blijft ook voor de mens van nu een stok om op te leunen”, heeft iemand eens gezegd. „Iedereen heeft hem nodig, vooral degenen die in zichzelf geloven.”
Voorzienigheid
Nadenken over het bijgeloof rond vrijdag de dertiende brengt ons tot de vraag of ons christenen van nu alle bijgeloof vreemd is. Misschien is het dat wel op de wijze waarop niet gelovigen het er op na houden, maar het kan er ook op een andere manier zijn. In een wereld waarin alles binnen onze horizon is gekomen, worstelen veel christenen in stilte en soms openlijk met de vraag of nog wel onverkort kan worden vastgehouden aan de leer van de voorzienigheid Gods en regering aller dingen, zoals deze in artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is vervat.
Het sterk veranderde levensgevoel brengt de mens vandaag tot een nieuw denken over het geloofsstuk van de voorzienigheid. De individuele en collectieve verantwoordelijkheid van de mens krijgt daarbij steeds zwaarder accent. Op allerlei gebied worden gebeurtenissen en ontwikkelingen steeds meer verklaard vanuit de samenhang der dingen dan vanuit het geloof in een direct dirigerende God. Gods Voorzienigheid Die over alle dingen gaat - het is een geloofsstuk dat rationeel nooit sluitend kan worden gemaakt. Belachelijk de mens die er in absolute termen over durft te spreken.
Alleen degenen wier geestelijke antenne op de golflengte van Gods Woord zuiver is afgestemd, zullen enigermate in het oog kunnen krijgen dat achter al het gebeuren op deze planeet Gods Hand de geschiedenis van deze wereld en ook die van ons kleine leven schrijft. Met alles wat daarin tot vreugde stemt en met alles wat daarin uit de hand kan lopen. Dat geheim laat zich meer ervaren dan verklaren. Een troost is het wel. De gelovigen kloppen dan ook niet af op ongeverfd hout. Zij kloppen aan bij Hem Die gezegd heeft: „Klopt en u zal worden opengedaan.”