Het recht van de arme op ontwikkeling
Titel:
„Als de olifanten vechten… Denken over ontwikkelingssamenwerking vanuit christelijke perspectief”
Auteur: Govert J. Buijs (red.)
Uitgeverij: Buijten & Schipperheijn
Amsterdam, 2001
ISBN 90 5881 061 5
Pagina’s: 324
Prijs: € 22,46 (ƒ 49,50).In het jaarrapport 2000 van de Verenigde Naties dat gaat over de armoede in onze wereld wordt gemeld dat het aantal armen sinds 1996 weer is gestegen tot boven de 1,2 miljard in 1998. Deze mensen moeten worden geholpen, maar waarom eigenlijk? Wat zijn onze motieven? We spreken dan over ontwikkelingshulp; maar wat is eigenlijk ontwikkeling en wie bepaalt dat? En wat is de rolverdeling tussen de kerk, maatschappelijke hulpverleningsorganisaties en de overheid?
Op deze op het eerste gezicht zo simpele vragen wordt door een twintigtal auteurs van christelijken huize ingegaan in de bundel ”Als de olifanten vechten…”.
De uitgave is tot stand gebracht door het Instituut voor Cultuurethiek, een orthodox-christelijke denktank die zich met deze gevarieerde, boeiende en omvangrijke publicatie nadrukkelijk op de christelijk-intellectuele kaart zet. Het boek werd op 12 september aan de Vrije Universiteit in Amsterdam aan mevrouw Evelien Herfkens, onze minister voor Ontwikkelingssamenwerking, aangeboden, die op haar beurt in een lezing het eerste positief-kritische commentaar gaf. Enkele weken later kwam zij in de Tweede Kamer bij de behandeling van haar begroting er kort op terug, zodat de auteurs over officiële aandacht niet hebben te klagen. Nu de kerken, de diaconale en hulpverleningsorganisaties en de burger nog, want voor hen is dit denkwerk allereerst bedoeld.
Motieven en opdracht
Om misverstanden te voorkomen: de typisch politieke aspecten van het ontwikkelingsvraagstuk komen in het boek slecht zijdelings aan de orde. Het is allereerst een bezinning op onze motieven en opdracht, kritisch belicht met en vanuit het Woord van God. Over de derde wereld zelf wordt weinig geschreven, hetgeen in de discussie bij de presentatie niet onvermeld bleef. Hierna moeten de christelijke politieke partijen aan het werk. Zo meldde de ChristenUnie volgend jaar met een rapport te willen komen.
De redacteur van deze bundel, dr. Govert J. Buijs, meent dat er goede gronden zijn aan te wijzen voor de gedachte dat achter het streven naar ontwikkelingssamenwerking een christelijk-humanitair motief ligt. Ik val hem daarin graag bij. Toen de eerste christelijke keizer Constantijn in de vierde eeuw zijn programma opstelde, stond daarin de armenzorg centraal. Hetzelfde deed rond 800 keizer Karel de Grote. Er valt op deze vorsten veel aan te merken, maar ze hadden wel zo veel van de bijbelse boodschap begrepen dat de navolging van Christus, Die een schild voor de armen was, ook sociaal-politiek gevolgen moest hebben.
In Christus is Gods mensenliefde (”philantropeia”, Titus 3:4) verschenen, zo schrijft Buijs en hij omschrijft die christelijke hulpverlening als volgt: Dat gewone mensen de liefde van God, die zij zelf door Christus hebben ervaren, metterdaad bewijzen aan ieder zonder onderscheid, maar in het bijzonder aan hen die om wat voor reden ook in het maatschappelijk verkeer achterblijven, zoals wezen, weduwen, vreemdelingen en armen.
Liefde en dienst
Dit mag dan wel niet het jargon zijn van een minister voor Ontwikkelingssamenwerking, als het goed is gaat het hier wel om. Die minister heeft intussen wel de kerk nodig om goed zicht te krijgen op wat nu eigenlijk onze verplichtingen zijn jegens de armen en wat onder de notie van ontwikkeling moet worden verstaan. In het boek wordt een drieslag gemaakt. Allereerst is er de dienst van het Woord, waardoor onze zelfzucht en verachting van God en de naaste worden omgebogen tot liefde en dienst. Zo ontstaat er een gemeenschap van mensen die zich zetten aan de dienst der barmhartigheid, de actieve zorg voor zwakken, uitvallers en achterblijvers.
Dit alles voltrekt zich niet in een politiek en maatschappelijk vacuüm. Integendeel, er wordt gebotst op onrecht en scheve structuren. De strijd daartegen is de dienst der gerechtigheid. Het is mijn overtuiging dat in onze liberaal-economische wereld de christelijk-kritische vraag naar de gerechtigheid niet gemist mag worden. Juist daarin ligt de waarde van deze bundel.
Gerechtigheid
Zo vraagt W. van Laar, algemeen secretaris van de Nederlandse Zendings Raad, aandacht voor het bijbelse gerechtigheidbegrip, dat verwijst naar kennis en vertrouwen in relaties, contra het Romeinse, dat met de geblinddoekte vrouwe Justitia onbewogen ieder het zijne wil geven. Geheel in de lijn van de oudtestamentische profeten spreekt hij over „het recht van de arme.” Dat recht, zo zeg ik hem graag na, kan een inbreuk vergen op onze gevestigde posities en een opkomen voor de wees, de weduwe en de vreemdeling.
Prachtig, maar ook confronterend is in dit verband het woord van Jesaja: „Wee degenen die onrechtvaardige inzettingen inzetten en de schrijvers die moeite voorschrijven om de armen van het recht weg te dringen…” Het is een tekst die westerse politici die weinig oog hebben voor de protectionistische effecten van hun beleid en de onderhandelaars van de Wereldhandelsorganisatie eigenlijk op een geplastificeerd kaartje permanent bij zich zouden moeten dragen.
Minister Herfkens zei in haar toespraak dat eerbare motieven je niet ontslaan van de plicht professioneel te werk te gaan. Dat zijn de schrijvers van deze bundel zich goed bewust. Door de hele bundel wordt de vraag naar de goede bedoelingen van ontwikkeling en de effecten gewikt en gewogen. Zo wijzen emeritus hoogleraar economie B. Goudzwaard en de oud-directeur van ZOA-Vluchtelingenzorg M. Verweij erop dat na de dekolonisatie niet is volstaan met het lenigen van noden in het Zuiden, maar dat gekozen is voor het gezamenlijk project van de ontwikkelingssamenwerking.
Paternalisme
De terminologie luistert hier nauw. Zo herinner ik me nog goed de boze opmerking van prins Claus, gedaan in een gesprek met een aantal kamerleden, dat hij een grote hekel had aan het woord ontwikkelingshulp. Dat woord verwees –nu in mijn woorden– naar het paternalisme van het rijke Westen en niet naar de noden van de derde wereld en de eigen verantwoordelijkheid aldaar voor de eigen ontwikkeling.
Om dat laatste moet het allereerst gaan. Welnu, wat is dan eigenlijk armoede? In zijn bijdrage waarschuwt H. van der Lee, directeur van Tearfund Nederland, voor een eenzijdig westerse, materialistische en horizontalistische opvatting van armoede. Armoede is meer dan een sociaal-economisch vraagstuk, het is ook geestelijk en cultureel. Zeker het diaconaat heeft daarmee rekening te houden, wil het zijn eigen positie kunnen rechtvaardigen in het verlengde van de woordverkondiging. Christelijk ontwikkelingswerk moet daarom zijns inziens de vaak aanwezige koudwatervrees voor de overdracht van christelijke normen en waarden van zich afschudden, zo schrijft hij.
Op dit punt val ik hem bij en juist daarom is het jammer dat het boek zo weinig voorbeelden bevat van de geestelijk-culturele weerstand die het christelijk ontwikkelingswerk ontmoet. Uit mijn eigen parlementaire ervaring herinner ik me het wrange voorbeeld uit het islamitische Mali, waar vrouwen met kleine kredieten werden geholpen om bijvoorbeeld een goede naaimachine aan te schaffen als bron van bestaan. Soms lukte dat voortreffelijk, zodat het gezinsinkomen steeg, waarna de man meende het zich te kunnen veroorloven er een tweede vrouw bij te nemen. Dit in onze ogen cynisch effect laat goed zien dat de culturele context een niet te verwaarlozen factor is.
Hindernis
De vraag die gesteld kan worden, maar omdat er een taboe op rust zelden gesteld wordt, is of de doorwerking van het Evangelie in een land armoedebestrijding vergemakkelijkt en of daartegenover bijvoorbeeld de hindoeïstische cultuur met zijn kastenstelsel of de islam met zijn spirituele passiviteit geen hindernis zijn. Nog prikkelender is dan de vervolgvraag of de overheid daar in haar ontwikkelingsbeleid gevolgen aan mag verbinden.
In deze bundel wordt gelukkig ook aandacht gegeven aan de vraag naar de zeggenschap over ontwikkelingsprogramma’s. Simpel samengevat: maken wij de dienst uit of de ontvangende partij? Die vraag komt af op zowel een overheid als op particuliere hulpverleningsinstellingen en de kerken. J. Lock, directeur van Woord en Daad, omschrijft in dit verband de doelstelling van armoedebestrijding als volgt: „Een gemeenschappelijk proces waarin met en voor de armen de toegang tot en de zeggenschap over bronnen voor vervulling van hun levensbehoeften in de brede zin behouden, teruggegeven of verbeterd worden.” Ik meen dat in deze omschrijving veel wijsheid schuilgaat. Zij is kritisch tegenover ons paternalisme zonder door te slaan naar een moderne idee van ”ownership” waarbij de donor misplaatst terughoudend is.
Armoedevermindering
De kritiek van Lock op de vervanging van de term ”armoedebestrijding” door ”armoedevermindering” in overheidsstukken is gepassioneerd en alleen al daarom interessant, maar de relevantie en verstrekkendheid ervan vermag ik niet te doorgronden. Minister Herfkens zei tijdens de behandeling van haar begroting onder meer dat bestrijding het middel is en vermindering het doel en dat er bij deze gewijzigde terminologie „geen sprake is van een omslag in de ethische oriëntatie op het denken over ontwikkelingsbeleid.”
Laat de lezer voor zichzelf een oordeel vellen en niet achterblijven bij de belangstelling die een paarse minister reeds toonde!