Opinie

Gezag overheid

Vertrouwen in de overheid is –zeker nu– van groot belang. Toch bestaat er een kloof tussen burger en regering. Volgens de Nationale ombudsman veroorzaakt de overheid die zelf. Bestuursrechtadvocaat R. Mans is dat in zijn bijdrage ”Verlies en herstel van overheidsgezag” (NJB Nederlands Juristenblad nr. 5/2009) met hem eens, al valt ook burgers wat te verwijten: zij gedragen zich jegens de overheid als verwende consumenten; verplichtingen gelden anderen, de rechten komen hun toe. Desalniettemin legt Mans de hoofdoorzaak van gezagsverlies bij alle niveaus van de overheid: de wetgever verandert regels en wetten voortdurend, bestuursorganen en hun ambtenaren missen kwaliteit en begrijpen de burger niet: zij zien inspraak als een formele hobbel en „horen wel, maar luisteren niet.”

Arjan Klaassen
11 March 2009 07:45Gewijzigd op 14 November 2020 07:28

De bestuursrechter die te hulp wordt geroepen door de miskende burger, laat hem in de steek: hij is te weinig bezig met rechtvaardigheid en te veel met wet en regels, waardoor hij overkomt als een technocraat –het gaat niet om de inhoud, maar om de vorm en bij formeel vormverzuim wordt er niet zelf ingegrepen, maar wordt de burger terugverwezen naar het bestuursorgaan. Burgers voelen zich speelbal in het ”van-het-kastje-naar-de-muur-spel”. De drie pijlers van de Trias brokkelen af en het is hoog tijd voor grondige renovatie.De auteur heeft een aantal suggesties. Laat eerst, net als in het burgerlijk recht, redelijkheid en billijkheid opnemen in het bestuursrecht. Dat maakt mogelijk dat een bestuursrechter, ook al zijn de regels correct nageleefd door de overheid, toch voorrang geeft aan het belang van de burger als dit een rechtvaardige uitkomst teweegbrengt.

Verder moet de rechter minder huiverig zijn om op de stoel van de bestuurder te gaan zitten door terugverwijzing voor hernieuwde besluitvorming: laat hem vaker zelf het geschil afdoen. De bestuursrechter moet weer in de geest en niet naar de letter van allerlei beginselen van behoorlijk bestuur gaan oordelen. De wetgever op zijn beurt moet de burger niet overspannen en hem de gelegenheid geven gemaakte fouten te herstellen – zoals ook het bestuursorgaan die gelegenheid krijgt. Tot slot moeten ambtenaren de houding van ”wat mag wel en wat mag niet” inruilen voor ”wat wil iemand en hoe kunnen we dat op een legale manier verwezenlijken?”

Ook gerelateerd aan overheidsvertrouwen, maar dan in meer politiek opzicht, is de beslissing van het hof om Geert W. te laten vervolgen voor haat zaaien e.d. In Advocatenblad no. 3 een discussie tussen gezaghebbende juristen omtrent de zet van Moszkowicz om cassatie in het belang der wet te vragen. „Onzinnig en kansloos”, volgens de hoogleraars Y. Buruma en G. Mols. Hoogleraar T. de Roos is voorzichtiger: de stap is „niet onzinnig, maar het is in het algemeen belang dat in de strafzaak tegen Wilders de normale rechtsgang wordt gevolgd en de strafrechter zich in alle rust diepgaand over de kwestie buigt.”

Mr. A. Wladimiroff meent dat het verzoek vooral bedoeld is om de aandacht af te leiden van waar het werkelijk om draait. Hij kan zich niet voorstellen dat „er één jurist is i die daar ander over denkt.”

Die is er echter wel: de Leidse rechtsfilosoof Ellian vindt dat er verstandig is gehandeld. Het voorleggen van de vraag of de procedure juist is toegepast aan de Hoge Raad is zinvol, want de drie raadsheren van het gerechtshof hebben, zonder dagvaarding, Wilders in hun beschikking al schuldig bevonden, terwijl hij formeel nog nergens van beschuldigd is. Daarmee heeft het hof onzorgvuldig gehandeld; de rechter had zich moeten beperken tot de vraag omtrent haalbaarheid en noodzaak van verdere vervolging. In plaats daarvan heeft de rechter al inhoudelijke strafrechtelijke vragen behandeld. „Het gáát niet om de vrijheid van meningsuiting. Het gaat om de vraag of sprake is van een eerlijk proces.” Men maakt de fout te veel naar de politieke kleur van de PVV-voorman te kijken: „Holleeder heeft meer rechten dan Wilders.”

Ook de nieuwe ontslagformule heeft stof doen opwaaien. ArbeidsRecht no. 2 is er geheel aan gewijd. Prof. mr. L. G. Verburg is content met de nieuwe formule: de kantonrechters durven hun hoofdboven het maaiveld uit te steken. De nieuwe kantonrechtersformule komt tegemoet aan het besef dat de vergoedingen aan de hoge kant waren. Zeker voor de opgeleide jongere werknemer (snel elders aan de bak) vormde ontslag een onverwachte financiële meevaller. Dat is nooit het doel geweest van de compensatie.

De auteur wijst kritiek dat de rechters hiermee op de stoel van de wetgever zitten, stevig van de hand. De wetgever heeft alleen „een billijke vergoeding” voorgeschreven. Daarmee heeft hij alle ruimte gelaten voor de rechter. Bovendien moet men, als de wetgever het laat afweten, niet de rechter de schuld geven. Dankzij de rechters is de houdbaarheidsdatum van de kantonrechtersformule weer verlengd en „oogt de stand van zaken rondom de ontslagvergoeding anno 2009 robuuster dan het ontslagrecht zelf.”

Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen AdvocatenReageren aan scribent? focus@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer