Kerk voortzetten buiten SoW is illusie
De Hervormde Kerk is al lang van de belijdenis afgeweken, daarom moeten ook de hervormden die vasthouden aan de Schrift en de Drie Formulieren van Enigheid in de SoW-kerk blijven, zo stelde ds. D. J. Budding
op 28 november op deze pagina. Ds. L. W. Ch. Ruijgrok schreef op 4 december het daar niet mee eens te zijn. Omdat ds. Budding heeft laten weten zich onvoldoende te herkennen in zijn door de redactie ingekorte bijdrage, vandaag nog een afsluitende reactie van beide predikanten. Helaas staat de Hervormde Kerk sinds lang niet meer exclusief op haar oude belijdenisgrondslag. In haar synodale besluiten en haar synodale beleid is zij daarvan ver afgeweken. Dat is met een overvloed van materiaal aan te tonen. Daarom is het niet juist wat ds. Ruijgrok daarover beweert in zijn reactie op mijn vorige artikel. Niet wat particuliere synodeleden beweren is hierin maatgevend, maar wat de synodes besluiten en doen.
De synode van 1841 bijvoorbeeld bepaalde aangaande de proponentsformule het volgende: „dat het tegenwoordig formulier, al vordert het ook geen instemming met de ganse inhoud der belijdenisgeschriften…” Alleen ”geest en hoofdzaak” van de leer van de belijdenis diende door de aanstaande predikanten aanvaard te worden, geen instemming met de hele inhoud. Deze uitspraak werd door de synodes van 1852 en 1854 bekrachtigd. Verzoeken aan de synodes van 1909, 1912 en 1913 de uitdrukking ”geest en hoofdzaak” te schrappen en terug te keren tot binding aan de belijdenis, werden verworpen.
Iemand die zich deskundig in de bronnen heeft verdiept is dr. W. Volger. Hij schrijft over de situatie na 1816: „Voorlopig moet geconstateerd worden, dat de regering uitdrukkelijk verklaard had, niet te willen ingrijpen in de leer der kerk; hoewel haar optreden inderdaad insloot de verbastering, ja, de vernietiging der belijdenis en de aantasting van het koningschap van Jezus Christus, Die ”het enige Hoofd” is van Zijn kerk.”
In het door ds. B. Moorrees ingediende adres komt uit dat de kerk „van haar oude en vaste grondslagen en daardoor in aard en wezen veranderd is.” Ds. Moorrees zegt van zijn kerk: „Wij zijn een liberale kerk geworden zonder Hoofd en zonder belijdenis.” Groen van Prinsterer: „Wij hebben ons verzet tegen de stilzwijgende afschaffing van de belijdenisgeschriften, wij hebben de nadruk gelegd op haar blijvende waarde. Wij moeten in de kerk blijven.” Er werd in de kerk gedoopt in naam van geloof, hoop en liefde. Ondanks herhaalde aandrang hebben de synodes van 1868 en 1870 dit niet willen verbieden.
Het is waar dat de belijdenis nooit officieel is afgeschaft, maar zij is wel officieel terzijde geschoven als norm voor ons kerkelijk handelen, om ruimte te geven aan allerlei wind van leer. Datzelfde geldt ook voor de kerkorde van 1951 en de SoW-kerkorde.
De synode heeft in 1950 ondanks herhaalde aandrang geweigerd de uitdrukking ”in gemeenschap met”, te veranderen in ”in overeenstemming met.” Prof. dr. J. C. Severijn zegt hierover dat aanneming van artikel X (pogingen zijnerzijds binnen de commissie voor een andere formulering zijn afgewezen) de Hervormde Kerk van karakter zal doen veranderen, „omdat zij zich officieel zal hebben losgemaakt van haar belijdenis, als draagvlak van het kerkelijk geloof.” Ds. I. Kievit schrijft: „De belijdenisgeschriften zijn aan de kant gezet om de weg vrij te houden voor een nieuw belijden. Er is geen sprake van dat zij kerkrechtelijk norm zou zijn. De belijdenis is teruggedrongen tot een historisch document en beroofd van haar kerkrechtelijke betekenis.” Hij acht het „ethisch onverantwoord” aan de term ”in gemeenschap met” een andere invulling te geven dan ermee bedoeld is.
Prof. dr. H. Jonker schrijft: „Blijkens het verslag heeft de synode geen duidelijke uitspraak gedaan over haar opvatting aangaande de formule ”in gemeenschap met”. Men behoeft geen profeet te zijn om te voorspellen dat dit fnuikend is voor de toekomst. Ieder kan deze formule interpreteren naar eigen opvatting.” En het bezwaar van de GZB was „dat artikel 10 der kerkorde geen binding aan de belijdenisgeschriften voorschrijft.” De meest recente uitspraak hierover van de synode is: „Wij zijn niet gebonden aan de letter van de belijdenissen, maar verbonden met hun inhoud.”
Het kan ds. Ruijgrok nu duidelijk zijn dat ik niet ’kies’ voor de vrijzinnige interpretatie van ”in gemeenschap met”. Hij zou beter kunnen weten. Alleen moet ik met diep leedwezen als feit constateren, dat de uitdrukking ”in gemeenschap met” nooit is bedoeld en ook nooit in de kerk heeft gefunctioneerd als ”in overeenstemming met”. De uitleg die ds. Ruijgrok kiest, is helaas een illusie. Evenzeer is het een illusie als hij meent de Hervormde Kerk, buiten de kerk, voort te kunnen zetten. Juist de huidige SoW-problematiek laat het fiasco daarvan zien. „Wie van de geschiedenis niet wil leren, moet haar overdoen.” Het is ook een illusie te menen dat het vasthouden aan dit standpunt breuken kan voorkomen. Integendeel. In de huidige kerkelijke situatie zal deze opstelling mede de oorzaak daarvan zijn. Daarom wil ik ds. Ruijgrok c.s. oproepen de weg te gaan die ds. W. L. Tukker ons wijst in zijn referaat op de predikantencontio van de Gereformeerde Bond in 1966:
„Wij willen als Gereformeerde Bond iets puur kerkelijks hebben, namelijk geloof in de drie-enige God, het geloof in de Heilige Schriften, en dat naar de belijdenis der kerk. Daar willen we onszelf en de kerk aan houden, hoezeer zij daarvan ook afweek, daar willen wij haar naar terugbrengen, zelfs al zou zij daarvan geheel afwijken, zelfs al zou zij de belijdenissen schrappen, zelfs al zou zij de gehele belijdenis terzijde stellen, zoals de Zwitserse kerk. Wij bedoelen niet grote woorden te spreken, maar wij zeggen dit omdat wij in de ernst van de situatie deze dingen mogelijk achten. Wij laten ons door de kerk niet afdringen van onze reformatorische wortel. Wij laten ons ook binnen de Bond niet een geschiedenis ontroven van anderhalf à twee eeuwen gereformeerde kerk- en geloofsgeschiedenis in Nederland.”
Wij weten ons toch verbonden in het verlangen om vast te houden aan de belijdenis. Laten we toch één blijven!”
De auteur is hervormd predikant te Waarder.
Hoewel de redactie van de opiniepagina de discussie gesloten had, ben ik toch dankbaar dat ik opnieuw de gelegenheid krijg om te reageren en zo duidelijk te maken, waar het in de huidige discussie om gaat.
Helaas zet ds. Budding ook dit artikel weer in met de stelling dat de Nederlandse Hervormde Kerk al „sinds lang” niet meer staat op haar „oude belijdenisgrondslag.” Ik heb in mijn vorige bijdrage het tegendeel aangetoond en dat niet slechts „uit de mond van particuliere synodeleden”, maar uit de officiële stukken. Me dunkt, als in de officiële stukken wordt verklaard „dat de drie formulieren van eenigheid regtens nooit zijn afgeschaft”, dan moet dat toch het einde van alle tegenspraak zijn!
Het kernprobleem van de negentiende eeuw is niet dat de kerk niet op de bodem van de belijdenis zou staan, daar stond ze wel degelijk op. Alleen, er werd niet naar gehandeld. Hoewel de synode officieel de opdracht had „de leer te handhaven”, deed ze dat niet. Vandaar het welig kunnen woekeren van leringen en praktijken die evenzovele aanslagen van de boze waren op kerk en gemeente. Tegen dat niet handhaven richtte zich het vlammend protest van Moorrees, Groen en vele anderen.
Was die leervrijheid wettig? Nee, ze was illegitiem, want in strijd met het Woord van God en met de officiële belijdenis van de kerk. En zelfs de uitdrukking ”in geest en hoofdzaak” uit de proponentsformule kan -bij alle bezwaren die eraan kleven- natuurlijk nooit betekenen dat men vrij is om leringen uit te dragen die strijden met het Woord van God en de belijdenis van de kerk. Officieel sprak de synode (!) dan ook uit dat ondanks de gewijzigde proponentsformule, „de oude en vaste grondslagen der Gereformeerde Kerk op geenerlei wijze zijn losgerukt” (Groen van Prinsterer, Het regt der Hervormde Gezindheid, blz. 31v.).
En daarom, als Moorrees zegt: „Wij zijn een liberale kerk geworden zonder Hoofd en zonder belijdenis”, dan bedoelt hij niet dat de kerk niet op de bodem van de belijdenis zou staan, maar dat deze in de praktijk helaas op schandelijke wijze met voeten getreden wordt zonder dat er iemand tegen optreedt. Wijzend op de officiële belijdenis van de kerk zegt dezelfde Moorrees namelijk: „Zoo lang deze formulieren nog niet verworpen zijn, is de Kerk niettegenstaande haar diep verval nog de Gereformeerde Kerk.” Precies dezelfde grondhouding treffen we ook aan bij Groen en vele anderen.
Voor de situatie na 1951 geldt precies hetzelfde. Ik herhaal niet wat ik in mijn vorige artikel reeds gezegd heb. Bij alle bezwaren die ook tegen deze kerkorde kunnen worden ingebracht, geldt: principieel bleef de kerk ook toen staan op de bodem van de belijdenis. Aantasting daarvan wordt in deze kerkorde zelfs gezien als het aantasten van de „fundamenten van de kerk.” In zijn uitleg van artikel X merkt dr. P. van de Heuvel op: „Dat er van een sterke band aan de belijdenisgeschriften sprake is, wordt duidelijk in art. X.3, waar zelfs zonder aarzeling wordt gezegd dat de belijdenis der vaderen uit de Schrift geput is. Als men ”de gemeenschap met de belijdenis der vaderen verbreekt”, tast men de fundamenten der kerk aan, zo blijkt uit ord. 11-14-1.”
Het bezwaar dat vanuit hervormd-gereformeerde kring tegen art. X. loskwam, gold dan ook niet het fundament, maar de binding eraan en de wijze waarop dit zou functioneren. In dat licht moeten de krachtige uitspraken van de hervormd-gereformeerde voormannen die ds. Budding citeert gezien worden. En hoe zijn zij in het gelijk gesteld! Ook ”51” bracht geen reformatie. Integendeel, hoewel kerk en synode de roeping hadden om te weren al wat het belijden weersprak, gebeurde dat niet en schroomde de synode niet om zelfs uitspraken te doen en regelingen te treffen die daarmee in flagrante strijd zijn. Is de dwaling daarmee wettig? De vrijzinnigen zeggen van wel. Ik zeg ”nee”, want ze is in strijd met de Schrift en de officiële leer van de kerk.
Dat brengt me nog één keer op Samen op Weg. Voor ds. Budding verandert er met de komst van de PKN principieel gezien niets. Voor mij alles. Niet alleen zal dan de Nederlandse Hervormde Kerk bij fusiebesluit worden opgeheven, maar de PKN zal ook niet langer een gereformeerde, maar een plurale kerk zijn waarin vanuit de artikelen die de grondslag bepalen zelfs wettige ruimte is gecreëerd voor leringen en praktijken die haaks staan op de Schrift. Mogen we dat aanvaarden? Schrift en belijdenis zeggen: ”Nee” (art. 7 en 32 NGB). Mogen we een fusiebesluit aanvaarden dat deze dwalingen moet wettigen? Er is vanuit de Schrift maar één antwoord: Nee.
Wat dan? Niet slechts citéren, maar ook dóén waartoe ds. Tukker reeds profetisch heeft opgeroepen: als de kerk dingen doet in strijd met haar wezen, „ons niet laten afdringen van onze reformatorische wortel” en ons evenmin een geschiedenis laten „ontroven van anderhalf à twee eeuwen gereformeerde kerk- en geloofsgeschiedenis.” Ds. Budding mag het duizendmaal ontkennen, maar dat laat je je nu juist wel ontroven als je meegaat naar de nieuwe, niet-gereformeerde, plurale PKN. En daarom: gebleven bij het fundament waaraan God ons onder ”ede” gebonden heeft. Dat is: hervormd gebleven op de oude grondslag. Veracht en bespot misschien, gekortwiekt en gesmaldeeld, een ”afgehouwen tronk” gelijk. Maar met de bede dat God dwars door dit oordeel heen Zijn Kerk moge herstellen en moge samenbrengen wat samenhoort. Een illusie? Juist de advents- en kerstgeschiedenis leert ons: „Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn!”
De auteur is hervormd predikant in Monster.