Laat ons zingen... Psalm 59
Organist: „Goedenavond, dominee, met Pieter. Komt het gelegen? Ik was benieuwd of u de psalmbriefjes voor zondag al klaar hebt.”
Predikant: „Dag Pieter, fijn dat je belt. Ik ben juist vandaag met de preek voor zondag begonnen. Ik stuitte op een onbekende psalm die heel goed aansluit bij de preek. Ik bedoel Psalm 59. Maar ik heb het idee dat-ie moeilijk te zingen is.”O.: „Psalm 59? Die heb ik geloof ik nog nooit gespeeld. Even wachten, dan pak ik ’m er direct bij. (…) Inderdaad, een moeilijke melodie. Die zingt je niet zomaar weg.”
P.: „Het gaat me om vers 9 en 10.”
O.: „Dat wordt helemaal lastig. Zou u dan ook niet vers 1 erbij nemen? Dan hebben de mensen de noten er een keer bij. En dan nog houd je dat mensen tijdens het zingen van de andere verzen gaan terugbladeren.”
P.: „Ik weet het niet met zulke moeilijke psalmen. Het gaat om de inhoud, maar je bent zo druk bezig met de noten dat de tekst niet eens meer door kan dringen.”
O.: „Haha, dan moet u ze vaker opgeven.”
P.: „Misschien heb je gelijk. Maar daar zijn we nu niet mee geholpen. Is het niet mogelijk om Psalm 59 op een andere melodie te zingen?”
O.: „Wat las ik nu laatst? Hij moet te zingen zijn op de melodie van Psalm 46. Alleen…”
P.: „Prachtig! Psalm 46 is bekend. Da’s mooi!”
O.: „Jawel… Maar ik weet niet of je dat nou zomaar mag doen.”
P.: „Hoezo niet?”
O.: „Nou, ik zie nu in de gauwigheid dat Psalm 59 een dorische melodie heeft, terwijl die van 46 mixolydisch is. En volgens mij heeft zo’n toonsoort ook te maken met het karakter van de psalm.”
P.: „Zou het? Maar je hebt toch ook binnen het psalmboek meerdere psalmen met dezelfde melodie? Even denken: de melodie van 46 komt toch nog een keer voor?
O.: „Bij Psalm 82.”
P.: „Inderdaad. Nou, die heeft anders ook een ander karakter dan Psalm 46.”
O.: „Daar hebt u gelijk in, ja. Maar de mixolydische toonsoort werd vaak gebruikt bij teksten waarin het gaat om de grootheid van God. Dat is bij Psalm 82 wél weer aan de orde.”
P.: „Is dat niet wat vergezocht allemaal?”
O.: „Ik weet het niet. Het voelt voor mij in ieder geval niet goed. Je gaat toch eigenmachtig sleutelen aan het psalmboek. De musici in Genève hebben destijds toch niet zomaar 124 verschillende psalmmelodieën gemaakt?”
P.: „Tja, moeten we daar nu nog een boodschap aan hebben? We staan volgens mij voor de keus: óf de psalm niet zingen, of de tekst wel zingen, maar dan op een andere melodie.”
O.: „Het voelt als de weg van de minste weerstand. Ik weet wel, er is in de geschiedenis wel vaker kritiek geweest op de melodieën. In de 17e eeuw was er zelfs een predikant die het aantal terugbracht tot veertig; daarop konden alle psalmen gezongen worden.”
P.: „Kijk.”
O.: Er zijn ook andere voorbeelden. Vroeger klonken op de carillons de psalmmelodieën, om het volk ermee vertrouwd te maken. En in Genève werden kinderen ingeschakeld om de melodieën voor te zingen.”
P.: „Tja, dat is hier niet een-twee-drie te realiseren. Ik denk dat ik maar een andere psalm kies. En in de kerkenraad moeten we maar eens praten over die onbekendheid van veel psalmen.”
O.: „Dat lijkt me mooi. Ik kan natuurlijk Psalm 59 zondag wel vóór de dienst spelen. Alleen hoort de gemeente dat waarschijnlijk niet. Eigenlijk moet je zoiets toelichten in het kerkblad. Is dat niet eens een idee, een eigen hoekje voor de organist?”
O.: „Klinkt niet gek. We zullen het meenemen.”
O.: „Fijn. Zal ik dan morgen bellen voor het briefje?”
Jaco van der Knijff
Reageren aan scribent?beeldenstorm@refdag.nl.