Struisvogelpolitiek in Kosovo
De media-aandacht voor de Balkan is door de discussie over het terrorisme en de op handen zijnde oorlog tegen Irak vrijwel geheel verdwenen. Dit betekent echter niet dat de spanningen in dit gedeelte van Europa er minder op zijn geworden. Zou de internationale troepenmacht in landen als Bosnië-Herzegovina en Macedonië morgen haar biezen pakken, dan zou daar vandaag nog zonder enige twijfel opnieuw oorlog uitbreken.
Een kruitvat waarvoor dit zeker geldt, is het internationale protectoraat Kosovo. Afgelopen zaterdag bracht een delegatie van de Verenigde Naties een bezoek aan de Kosovaarse hoofdstad Pristina. Zij kwam tot de conclusie dat Kosovo nog ver is verwijderd van functionerende democratische structuren. De weg naar een maatschappij waarin minderheden werkelijk kunnen participeren, is nog heel lang, zei de Noorse VN-ambassadeur Ole Peter Kolby in Pristina, waar de avond daarvoor nog dertig gewonden waren gevallen bij de ontploffing van een autobom.
De uitspraak van de Noor was niets anders dan het intrappen van een open deur. De verhoudingen tussen de Albanese meerderheid en de Servische minderheid waren immers al compleet verziekt toen Kosovo nog onderdeel was van voormalig Joegoslavië. Verantwoordelijk daarvoor was niet in de laatste plaats de toenmalige Joegoslavische president Slobodan Milosevic, die Kosovo in 1989 zijn autonome status ontnam. De Servische repressie in Kosovo die daarop volgde, leidde tien jaar later tot de NAVO-bombardementen op Joegoslavië.
Overigens mag de rol van het Kosovaarse Bevrijdingsleger UÇK in dit conflict zeker niet onvermeld blijven. Dat wist met zijn gewelddadige provocaties aan het adres van Servische burgers en de daaropvolgende militaire acties vanuit Belgrado, de NAVO wel heel eenvoudig de oorlog in te trekken.
Hoe men ook over de bombardementen van destijds en de bijbehorende schuldvraag mag denken, onthutsend is wel de naïviteit die het VN-’interim-bestuur’ van Kosovo (Unmik) nu aan de dag legt bij de wederopbouw van het naoorlogse Kosovo. Het probeert, na alle wreedheden over en weer van het afgelopen decennium, het protectoraat ineens om te vormen tot een multi-etnische samenleving, waarin Serviërs en Albanezen vredig met elkaar moeten samenwerken en -leven. Unmik houdt dan ook onverkort vast aan VN-resolutie 1244, die onder andere bepaalt dat Kosovo integraal onderdeel moet blijven van de republiek Joegoslavië.
Dat leidt tot allerlei jammerlijke pogingen om Serviërs en Albanezen samen het land te laten besturen. Groot was dan ook de teleurstelling, ruim een maand geleden, toen de gemeenteraadsverkiezingen opnieuw op een grote mislukking uitliepen. Het overgrote deel van de Serviërs bleef thuis, waardoor zij de komende vier jaar niet zijn vertegenwoordigd in de gemeenteraden. Aan integratie in een Albanese samenleving hebben zij blijkbaar geen enkele behoefte.
Men kan de Serviërs deze houding nauwelijks kwalijk nemen. Na de bombardementen op hun land, wordt van hen nu verwacht dat ze vredelievend omgaan met degenen die ze voor deze bombardementen verantwoordelijk houden. De dagelijkse praktijk in Kosovo nodigt daar overigens ook niet bepaald toe uit. Serviërs staan voortdurend bloot aan Albanese repressies. Geen Serviër die het waagt zijn zwaarbeveiligde enclave te verlaten zonder een escorte van de internationale troepenmacht KFOR. De kans dat hij levend terugkomt uit Albanees gebied, ligt ver beneden de 50 procent.
De Serviërs zijn verder verbitterd over het feit dat van de 220.000 tot 230.000 Servische vluchtelingen c.q. verjaagden uit Kosovo, er nog maar een handvol uit Servië of Montenegro is teruggekeerd. En dat terwijl ongeveer 800.000 Albanezen na drie maanden ballingschap alweer in Kosovo waren.
Van hun kant hebben de Albanezen evenmin behoefte aan een vorm van samenleven met de (voormalige) vijand. Ook dat hoeft weinig verbazing te wekken. Met de steun van de internationale gemeenschap en na de bombardementen op Servië is bij hen de hoop op een onafhankelijk Kosovo gegroeid. Aan de wetenschap dat ze formeel nog onderdeel zijn van de republiek Joegoslavië en dat de Verenigde Naties conform resolutie 1244 niet van zins zijn dat te veranderen, hebben ze geen enkele boodschap. Zij beseffen heel goed dat de NAVO-operatie een de facto onafhankelijkheid heeft bewerkstelligd en dat een terugkeer naar de situatie voor 1999 ondenkbaar is. Bovendien weten zij ook dat resolutie 1244 hun een verregaande vorm van autonomie en zelfbestuur in het vooruitzicht stelt.
Van een discussie over de toekomstige status van Kosovo wil de baas van het VN-bestuur in Kosovo, Michael Steiner, echter niets weten zolang Albanezen en Serviërs niet op een normale manier met elkaar kunnen omgaan. Betuttelend houdt hij in een interview met de Zwitserse krant ”Neue Zürcher Zeitung” de Albanezen het opgeheven vingertje voor: „De voorwaarde om verstandig te onderhandelen over de statusvraag, is de opbouw van een respectabele maatschappij. Op basis van de huidige terugkeersituatie zal dat betekenen: „Wat willen jullie hebben? Verregaande autonomie? En zijn jullie niet eens in staat, deze Servische enclaves overbodig te maken? Jullie krijgen helemaal niets.””
Het is trouwens maar de vraag of de Albanezen wel iets krijgen als het probleem van de Servische enclaves zou zijn opgelost. Want niemand zit te wachten op een onafhankelijke republiek Kosovo. Die zou een bom zijn onder buurland Macedonië, waar eenderde van de bevolking uit Albanezen bestaat. Nu al brengen zwangere Albanese vrouwen uit Kosovo hun kinderen ter wereld in Macedonië om daar het percentage Albanezen wat op te schroeven.
Misschien komen de problemen in Kosovo de VN ergens wel goed uit. En wellicht is de hierboven geuite beschuldiging van naïviteit te snel uitgesproken en is er sprake van pure struisvogelpolitiek, omdat niemand meer weet wat er met Kosovo moet gebeuren. Daar hadden onze internationale leidslieden voor 1999 echter wat langer bij stil moeten staan.