SGP-jongeren varen Bijbelse koers inzake Israël
De SGP-jongeren kiezen voor een Bijbelse lijn in hun Israëlmanifest, stelt W. Dekker. Het Nieuwe Testament laat zien dat de beloften aan Abraham hun vervulling hebben gekregen in Christus.
Het recent gepubliceerde Israëlmanifest van de SGP-jongeren gaat voorbij aan de Bijbelse gegevens over Israël, aldus Sara van Oordt (RD 24-2). In reactie op deze vermaning schrijven de SGP-jongeren dat ze het in hun manifest over Israël als staat hebben, en dat het opsommen van Bijbelteksten hun daarin niet veel verder brengt (RD 26-2).Rien Bogerd en Martin van der Zwan betitelen dit vervolgens als „met een kluitje in het riet sturen” (RD 3-3). Zij roepen de SGP-jongeren op hun politieke visie op Israël niet los te koppelen van wat de Bijbel ons aanreikt. Maar wat reikt de Bijbel ons dan aan? Dat wordt in hun artikel niet duidelijk en dat vind ik jammer.
Volgens Bogerd en Van der Zwan kan het niet ontkend worden dat God het land beloofde aan Abraham en zijn nageslacht om dat erfelijk te bezitten. Geheel mee eens, maar laten we dan ook eens gaan kijken wie er Bijbels gezien bij het nageslacht van Abraham horen en wat dat beloofde land nu werkelijk is.
Nu vind ik het als eenvoudige Bijbellezer lang niet altijd makkelijk om oudtestamentische teksten daarover in toekomstig perspectief te duiden, maar gelukkig hebben de apostelen in de nieuwtestamentische geschriften daarover meer helderheid gegeven. Zij waren zonder uitzondering Jood. Voor hen golden dus in de eerste plaats de oudtestamentische beloften. Zij waren daar van jongs af aan in onderwezen en later door God aangesteld en gemachtigd om het Evangelie te verkondigen.
Paulus leert ons in Romeinen 4 dat Abraham de vader is van alle gelovigen, Joden zowel als heidenen. Zij zijn tezamen de erfgenamen. Hetzelfde schrijft hij in Galaten 3: „Indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen” (3:29, zie ook vers 9).
Het nageslacht van Abraham zijn dus niet degenen die natuurlijk van hem afstammen maar degenen die van Christus zijn, ongeacht Jood of Griek.
Verkeerde conclusie
Dat horen we Paulus met andere woorden ook zeggen in Rom. 9:6: „Die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn.” Dat moet ons toch wat zeggen als we over het hedendaagse Israël spreken. In hetzelfde hoofdstuk spreekt hij over „de vaten der barmhartigheid” die God geroepen heeft, „niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen” (9:24). Hij onderbouwt dit met een citaat uit Hosea 2:22.
Slaan we Hosea erop na, dan zien we dat de profeet het alleen over Joden en Israëlieten heeft. Paulus leert ons echter dat Hosea hier ook doelt op de roeping van de heidenen. Zonder het onderwijs van Paulus hadden we daarover een verkeerde conclusie getrokken.
Door het geloof in de dood en de opstanding van de Heere Jezus zijn de gelovige Joden en de gelovige heidenen tezamen tot Gods volk verenigd (Ef. 2:11-22). De gelovige heidenen zijn mede-erfgenamen, medeleden en mededeelgenoten van de belofte in Christus Jezus (Ef. 3:6). Dat is de belofte die het hele Oude Testament door aan Israël gegeven is: Christus Jezus.
Dit is geen vervangingstheologie, maar inlijvingstheologie zoals in Efeze 3:6 in het Grieks ook letterlijk van ”mede-ingelijfden” wordt gesproken. Joden en heidenen op dezelfde saprijke wortel van de olijf (Rom. 11:17).
Ik lees nergens dat de apostelen nog ruimte laten voor een aparte belofte voor degenen die dit op dit moment niet aannemen, ook al zijn het Joden/Israëlieten. Wel lees ik dat Gods beloften aan Abraham in het hier en nu nog steeds van kracht zijn en in vervulling gaan bij hen die de beloofde Christus als hun Verlosser en Zaligmaker aannemen, ongeacht Jood of heiden. „Want er is geen onderscheid, noch van Jood, noch van Griek; want eenzelfde is Heere van allen, rijk zijnde over allen die Hem aanroepen” (Rom. 10:12-13).
Vreemdelingen
Tot slot de landbelofte. Aan Abraham is de belofte gedaan, zo betogen Bogerd en Van der Zwan terecht. Maar lees Hebreeën 11:9: „Door het geloof is hij (Abraham) een inwonder geweest in het land der belofte, als in een vreemd land.” In het beloofde land wonen en het toch beschouwen als een vreemd land. Hoe kan dat? Het antwoord staat in het vervolg: „[Zij] hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren. (…) Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is, naar het hemelse [vaderland]” (11:13, 16).
Door het geloof keken Abraham en zijn zonen uit naar de stad die God hun bereid had, het hemelse Jeruzalem (Hebr. 13:13, 14; Jes. 33:20-24). Geheel in overeenstemming hiermee zegt de apostel Petrus, die als Jood eveneens deelhad aan de oudtestamentische landbelofte: „Wij verwachten echter naar Zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont” (2 Petr. 3:13).
Het lijkt me dat de SGP-jongeren met hun keuze van Israël als staat en niet per definitie als Gods volk, een Bijbelse keuze hebben gemaakt.
De auteur is lezer te Tiel.