„Waardigheid mens staat op het spel”
„In de maatschappij leven twee perspectieven op mens-zijn en menselijke waardigheid: enerzijds wordt mens-zijn gezien als uitkomst, anderzijds als uitgangspunt. De laatste positie is altijd ingenomen door christenen, maar ook in internationale verdragen. Daar wordt nu aan getornd.”
Dat zei prof. dr. ir. H. Jochemsen, algemeen directeur van Prisma en voormalig directeur van het Lindeboominstituut, zaterdag op een landelijke bezinningsdag die was belegd door deputaten pastoraat in de gezondheidszorg van de Christelijke Gereformeerde Kerken.De bezinningsdag voor werkers in de gezondheidszorg en pastoraat had als thema: ”Keuzes in de zorg… zorg om keuzes?” en stond in het teken van medisch-ethische dilemma’s. Behalve Jochemsen spraken drs. F. Visscher, neuroloog in Zeeland, drs. E. E. Wiegman, Tweede Kamerlid voor de Christen Unie, en ds. P. W. Hulshof, christelijk gereformeerd predikant te Leeuwarden.
Prof. Jochemsen behandelde onder meer dilemma’s rond prenatale diagnostiek: „Van de ruim 30.000 abortussen per jaar zijn er 500 tot 1000 gedaan vanwege vroege opsporing van een ernstige afwijking. Dit op zich lage getal heeft een grote symboolwerking: het suggereert dat je kunt kiezen voor gezonde kinderen en dat je het recht hebt om te selecteren.” Volgens Jochemsen kan zo de gedachte ontstaan dat een mens pas als volwaardig mens erkend wordt wanneer hij of zij bepaalde kenmerken heeft. „In christelijk perspectief is dat anders. Menselijke waardigheid is niet uitkomst, maar uitgangspunt. Ieder mens is geschapen naar Gods beeld, en daarom hoe dan ook waardig.”
Solidariteit
Drs. E. E. Wiegman stond stil bij de achtergronden van ethische dilemma’s. Ze stelde dat we het niet erg hoeven te vinden dat de verzorgingsstaat op zijn retour is: „Er is weinig solidariteit tussen degenen die iedere maand weer een bedrag ingehouden zien worden van hun loonstrookje en degenen die van uitkeringen afhankelijk zijn. De bedoeling van de verzorgingsstaat was solidariteit vorm te geven, maar nu is de wil tot solidariteit in de samenleving juist verzwakt. Er is geen ‘verhaal’ waarin duidelijk wordt wat de waarde van onderlinge verantwoordelijkheid is.”
Wiegman stelde de kerken de vraag of die hun diaconale taken niet te veel uit handen hadden gegeven: „Is het geen tijd om taken weer terug te nemen, terug te eisen? Als kerken hebben we wél een verhaal, het evangelie van Jezus Christus, met daarin de oproep tot naastenliefde.”
Een andere tendens is volgens de politica dat men in de samenleving te sterk gericht is op het vermijden van tegenslag: „We raken het vermogen kwijt om met pijn, ziekte en sterven om te gaan.”
Ook op dit punt moet de kerk zich volgens haar bezinnen: „Spreken we als kerken in de samenleving profetisch, door het herkennen en benoemen van deze tendensen? En dan niet met opgeheven vinger, maar door een schuilplaats te zijn voor lijdende mensen die op zoek zijn naar bemoediging? Laat mensen ervaren dat je identiteit niet afhangt van je gezondheid, maar van wie je mag zijn in Christus.”