Een vingerwijzer bij het Nieuwe Testament
Bengel behoorde tot de meest vooraanstaande figuren uit het Duitse piëtisme. Het is dit jaar 250 jaar geleden dat hij overleed. In het Lutherhuis te Eisenach wordt hier momenteel aandacht aan besteed. In een van de vele kamers die dit huis telt, loopt nog tot en met 6 januari een expositie die aan Bengel is gewijd.
Het Lutherhuis aan de Lutherplatz 8 behoort tot de oudste vakwerkhuizen die dit voormalige DDR-stadje telt. Luther zou hier van 1498-1501 hebben gewoond. Het huis was lange tijd eigendom van de familie Cotta. In 1956 werd het ingericht als Luthermuseum. Eisenach is verder bekend door zijn slot de Wartburg en het geboortehuis van J. S. Bach.
Ook in andere plaatsen in Duitsland wordt aandacht aan Bengel besteed. In het klooster te Denkendorf, waar hij 28 jaar doceerde, zijn voordrachten over hem gehouden. Van de hand van Martin H. Jung verscheen een publicatie met als titel ”Ein Prophet bin ich nicht… Johann Albrecht Bengel, Theologe - Lehrer - Pietist”.
J. A. Bengel was een uiterst bescheiden man. Hij is van grote betekenis geweest op het gebied van de exegese en de eschatologie. Het duurde soms lang voordat hij iets publiceerde; hij hanteerde als stelregel: Veel denken en weinig schrijven. Toch verschenen van zijn hand verschillende werken. Zijn ”Gnomon Novi Testamenti”, een vingerwijzing bij het Nieuwe Testament, is het bekendst geworden. Grote waarde werd aan dit werk toegekend, veel theologen tot ver in de twintigste eeuw hebben het geraadpleegd. Men zag de Gnomon als een van de beste commentaren, door de originele en diepzinnige exegese. Verder heeft Bengel zijn tijdgenoten erop gewezen dat de eschatologie niet mag worden verschoven naar het laatste hoofdstuk van de dogmatiek.
Johann Albrecht Bengel werd op 14 juni 1687 te Winnenden, een dorpje vlak bij Stuttgart, geboren. Zijn vader was predikant en zijn moeder stamde af van de Württembergse reformator Johann Brenz. Op zesjarige leeftijd verloor Johann zijn vader en in datzelfde jaar deden troepen van Lodewijk IV een inval in zijn geboorteplaats. De bezittingen van Bengels moeder gingen verloren. In 1699 ging hij in Stuttgart naar het gymnasium. Zijn moeder trad opnieuw in het huwelijk en door zijn stiefvader werd hij in de gelegenheid gesteld om in Tübingen theologie te studeren.
Met een groep studenten vormde hij een broederkring, een collegium pietatis, waar gezamenlijk de Bijbel werd onderzocht. Een boek dat Bengel bijzonder aansprak was ”Wahres Christentum” van Arndt. Bengel stond bekend als een ernstig student met een innig gebedsleven. Later heeft hij wel eens opgemerkt dat voor een predikant het gebed belangrijker is dan de prediking van het Woord. Na zijn studie werd hij benoemd tot leraar aan de pas opgerichte kloosterschool in Denkendorf.
Zijn inaugurele oratie droeg als titel: ”De godsvrucht is de zekerste weg tot de wetenschap”. Bengel stelde dat vroomheid en theologische studie bij elkaar horen; deze brengen eenheid in het wetenschappelijk bedrijf. Hij was 26 jaar toen hij begon met doceren en tot zijn 54e bleef hij aan deze school verbonden. Driemaal werd hij aangezocht voor een professoraat, maar iedere keer bedankte hij hiervoor. Ruim 300 toekomstige predikanten heeft hij opgeleid voor de universiteit. Een tweejarige opleiding gaf hij hun; een belangrijk onderdeel van de studie was de exegese van het Nieuwe Testament.
Al de werken die van Bengels hand zijn verschenen, houden op de een of andere manier verband met zijn gegeven onderwijs. Zijn eerste werk was een vertaling van een deel van Cicero’s brieven; op de kloosterschool viel dit onder de verplichte lectuur. Later gaf hij een werk uit van Chrysostomus. Bengels bijzondere interesse ging uit naar het laatste bijbelboek; vooral de getallen die daarin voorkwamen hadden zijn belangstelling. Hij meende dat God hem het juiste inzicht had gegeven om de betekenis van dit bijbelboek te doorgronden.
Jarenlang heeft Bengel zich beziggehouden met de chronologische en apocalyptische gegevens. De berekeningen die Bengel aanreikte zijn nogal ingewikkeld. Zo kwam hij tot de conclusie dat op 18 juni 1836 het duizendjarig rijk zou aanbreken. Zijn ”Erklärte Offenbarung” heeft een grote invloed uitgeoefend. Vele bewoners van Württemberg gaven dit boek een ereplaats naast de Bijbel. Maar in kringen van de wetenschap stond men nogal gereserveerd tegenover Bengels denkwijze.
Op den duur werd de taak op school voor hem te zwaar. Hij zag uit naar een wat rustiger werkkring. In 1741 werd hij benoemd tot ”Probst” van Herbrechtingen. Hij kreeg hier meer gelegenheid om te schrijven. Bengel heeft twee commentaren geschreven op het Nieuwe Testament. In 1742 verscheen zijn meesterwerk: ”Gnomon Novi Testamenti”. Dit werk was bedoeld voor theologen; daarnaast schreef hij een bijbelvertaling met kantekeningen voor de gemeente.
Wesley vertaalde de Gnomon in het Engels. Aanvankelijk had Wesley zich voorgenomen zelf een bijbelverklaring te schrijven, maar toen hij kennis had genomen van dit werk van Bengel, meende hij niet beter te kunnen doen dan dit te vertalen.
Met uitgeven van het tweede werk, dat bedoeld was voor de gemeente, heeft Bengel enige tijd gewacht, omdat hij wist hoezeer men gehecht was aan de Luthervertaling. In het voorwoord staat een aantal waardevolle opmerkingen. Bengel stelde dat een volmaakte vertaling absoluut onmogelijk is. Dat betekent dat van een meer of minder juiste vertaling de zaligheid niet afhangt. Anderzijds moet worden gesteld dat een vertaler verplicht is naar het volmaakte te streven, omdat de waardigheid van Gods Woord dit eist.
In 1751 kreeg Bengel van de universiteit van Tübingen een eredoctoraat voor zijn verdiensten op theologisch terrein. Toen hij op 2 november 1752 overleed, werd over hem gezegd dat een universiteit van wetenschappen ten grave was gedaald.