Markeringspunt in de levensgang van Kuyper
Op 10 februari 1874 besloot Abraham Kuyper het lidmaatschap van de Tweede Kamer te aanvaarden. Een maand later, op 15 maart, nam hij afscheid van de hervormd gemeente van Amsterdam, die hij sinds 1870 diende. Deze gebeurtenis kan als een markeringspunt in Kuypers levensgang worden gezien. Kuyper had in de Hervormde Kerk al steeds meer landelijk aandacht getrokken. Vanaf dit moment gold dat ook nadrukkelijk buiten de kerk.
Ook wie (grote) reserves tegen aspecten van Kuypers theologie heeft, kan er niet omheen dat hij een van de meest invloedrijke Nederlanders is geweest uit de tweede helft van de negentiende eeuw en de eerste decennia van de twintigste eeuw. Kuypers werkkracht was ongekend. Hij was predikant en hoogleraar, journalist, lid van de Tweede Kamer en minister-president. Aan de vorming van de Anti-Revolutionaire Partij, de stichting van de Vrije Universiteit en het ontstaan van de Gereformeerde Kerken is zijn naam verbonden.Kuyper is zowel vurig bejubeld als fel verguisd. Dat laatste is niet zo moeilijk, omdat bij Kuyper de begeerte God te verheerlijken en eigen ambities wel erg in elkaars verlengde liggen. Dat maakt een objectieve beoordeling van zowel de verdiensten als de schaduwzijden van Kuypers optreden en gedachtegoed er niet eenvoudiger op. Zeker is dat Kuyper meer dan eens fel is veroordeeld door hen die meer dan zijzelf voor waar willen hebben door zijn gedachtegoed zijn beïnvloed.
Gereformeerde gezindte
Vanaf zijn predikantschap in Utrecht (1867-1870) had het orthodoxe kerkvolk grote verwachtingen van Kuyper. Kuyper wilde de hegemonie van de liberale richting die door de wijze van verkiezing een sterk stempel kon zetten op kerkenraden en kerkelijke besturen, doorbreken. Zijn kerkelijk streven leidde ten slotte tot de Doleantie, waarbij een niet onbelangrijk deel van de gereformeerde richting buiten de Nederlandse Hervormde Kerk kwam te staan. Dat gold echter niet allen. Niet alleen Hoedemaker, de voorman van de Confessionele Vereniging, maar ook in overgrote meerderheid dát deel van de gereformeerde richting in de Hervormde Kerk dat zijn geestelijk voedsel vond in de oude schrijvers, bleef de Hervormde Kerk trouw. Daar leefden in toenemende mate bezwaren tegen Kuypers visie van de vooronderstelde wedergeboorte en zijn optimistische cultuurvisie; bezwaren die ook werden gedeeld door die christelijk gereformeerden die niet meegingen met de dolerenden in de vereniging van 1892, en door ds. G. H. Kersten, de man die het restant van de kruisgezinden en het overgrote deel van de leboerianen wist te verenigen in de Gereformeerde Gemeenten.
Kerk en staat
Vanaf zijn predikantschap in Amsterdam (1870-1874) blijkt dat Kuyper, die sinds het begin van zijn predikantschap in Beesd als rechtzinnig kan worden getypeerd, zich steeds nadrukkelijker op het calvinisme oriënteerde. Vanaf 1870 beleed hij expliciet de leer van de predestinatie.
Na een periode van overspannenheid werd Kuyper naar zijn eigen woorden in 1876 „overgezet naar de beslistheid van de besliste en doortastende religie onzer vaderen.” Hij zag het als zijn roeping om het calvinisme in rapport te brengen met de eigen tijd. In verband daarmee wees hij de visie op de verhouding van kerk en staat, zoals verwoord in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, van de hand. Zijn ideaal was een staat die zich neutraal opstelde in godsdienstige zaken. Terwijl in het licht van de gereformeerde belijdenis één ongedeelde gereformeerde kerk het ideaal is, zag Kuyper in de kerkelijke verdeeldheid niet alleen de doorwerking van de zonde, maar ook de rijkdom van het christelijk geloof. Het christelijk geloof was volgens hem te veelkleurig om in één belijdenis of in één kerkvorm te worden gevat.
De leus van Hoedemaker was ”Heel het volk en heel de kerk”. Bij de kerk ging het Hoedemaker dan om de Nederlandse Hervormde Kerk. Kuyper kon zeker dat laatste niet zomaar overnemen, omdat hij er principieel van uitging dat de christelijke kerk pluriform is. Wel kunnen we ook van Kuyper zeggen dat hij het hele volk op het oog had. Via christelijke organisatievorming wenste hij het gehele volk in al zijn geledingen terug te winnen voor Christus. Gezien de levenskracht van de christelijke beginselen verwachtte hij daar veel van. In zijn rede ”Pro Rege” bij de opening van de Vrije Universiteit sprak hij: „Er is niet één terrein des levens waarover Koning Jezus, Die ons aller Soeverein is, niet uitroept: Mijn.” Deze woorden tonen het calvinisme van Kuyper zowel in zijn kracht als in zijn zwakheid. Er is sprake van een oprechte begeerte God te verheerlijken. Tegelijkertijd heeft die wens een heel activistische gloed. Veel nadrukkelijker dan Hoedemaker lag voor Kuyper in zijn verlangen naar een opbloei van het christelijke geloof niet alleen Nederland, maar ook Europa binnen zijn gezichtsveld.
Kuyper was heel expliciet internationaal gericht. Ook theologische tegenstanders van Kuyper zijn hem gevolgd in het vormen van christelijke organisaties tot behoud van het christelijk erfgoed. Echter, meer dan eens zonder zijn missionaire gerichtheid te delen.
Confidentie
In 1873, een jaar voordat hij tot lid van de Tweede Kamer werd verkozen, had Kuyper zijn ”Confidentie” geschreven. Daarin blikte hij terug op zijn leven. Het was een werk met duidelijk apologetische betekenis. Kuyper, die op tienjarige leeftijd al een bekeringservaring had, kwam in zijn studietijd te Leiden onder de bekoring van de moderne theologie. Lezing van het boek ”The Heir of Redclyffe” (dat is gekleurd door de spiritualiteit van de hoogkerkelijke richting in de Anglicaanse Kerk), leerde hem de betekenis van de kerk als moeder verstaan; een herinnering die enigszins is gekleurd. In 1863 schreef hij namelijk aan zijn verloofde Jo Schaaij dat het lezen van dit boek het middel was geweest tot verbreking van zijn zelfgenoegzaam en wederstrevend hart. Jarenlang had hij naar eigen getuigenis zichzelf bedrogen, maar door het lezen van het bewuste boek leerde hij weer kinderlijk geloven.
Van grote betekenis waren ook de ontmoetingen met eenvoudige vromen in zijn eerste gemeente Beesd. In het bijzonder noemt Kuyper in zijn ”Confidentie” Pietje Baltus, toen nog een jonge vrouw. Als hij echter zegt dat hij bij deze eenvoudige vromen Calvijn weer ontmoette, is ook dat wat gekleurd. Immers, die mensen leefden meer bij de oude schrijvers dan bij Calvijn. Daarmee is niet ontkend dat meerdere aspecten van het gedachtegoed van Calvijn bij de oude schrijvers terugkomen.
Enige grond
Abraham Kuyper is een groot man geweest: groot in zijn prestaties, maar ook groot in zijn falen. Waar Kuyper ook gedwaald heeft, of in gebreke is gebleven, in ieder geval heeft hij zonder enige reserve beleden dat de kruisdood van Christus de enige grond van de zaligheid is. Zijn rede ”Pro Rege” sloot hij af met de volgende woorden: „Gij Die onze nieren proeft, o Rechter van onze natie en Oordelaar ook van de scholen der wetenschap, breek Zelf de muren dezer stichting af, en delg ze uit van voor Uw aangezicht, indien zij ooit iets anders bedoelen, ooit iets anders zou willen, dan te roemen in het kruis van de Zoon Uwer tederste liefde.”
Ik noem ook een politieke rede die Kuyper hield in het Groningse dorp Zuidhorn. Omdat er geen lokaal was dat groot genoeg was om de mensen te bevatten vond de samenkomst in de openlucht plaats. Nadat Kuyper had gesproken, volgde er een debat. Een hoge ambtenaar uit Groningen stelde hem de vraag hoe hij voor de doodstraf kon zijn. De ambtenaar betoogde: „Denkt u er niet aan dat de Heere Jezus door de overheid is ter dood veroordeeld en ter dood gebracht? Als de doodstraf er niet geweest was, dan zou dat niet gebeurd zijn.”
Kuyper antwoordde daarop het volgende: „Onze Heiland is ter dood gebracht, door de overheid veroordeeld, stierf Hij aan het kruis. En nu ik daarvan ga spreken ontbloot ik het hoofd.” Daarbij zette hij zijn hoed af en alle hoeden en petten gingen af. „Nu belijd ik met al Gods volk, dat als de doodstraf niet geweest was, het recht van de overheid, die regeert bij de gratie Gods, en onze Koning en Heere niet tot de kruisdood was veroordeeld, er voor mij en voor u allen noch voor de tijd noch voor de eeuwigheid behoud zou zijn geweest. En wie dit met mij gelooft, die zegge nu: Amen.”