Luiers in het museum
Wanneer neem je kinderen mee naar een museum? Als ze kunnen lopen? Of toch nog maar even wachten tot ze een paar jaar ouder zijn? Is een museum überhaupt wel iets voor kinderen? Of kun je ze daar beter ver vandaan houden?
Musea richten zich tegenwoordig steeds meer op kinderen. Of het nu het Openluchtmuseum in Arnhem is of het Joods Historisch Museum in Amsterdam, er zijn volop activiteiten: verkleedpartijen, kleien, servies beschilderen, gamen. Verjaardagspartijtjes worden compleet voor je geregeld. Wat dat betreft is de drempel naar een museum een stuk lager geworden dan zeg twintig jaar geleden, toen het veel meer een grotemensenaangelegenheid was.Vragen over kind en cultuur worden actueel zodra je vader wordt. Deze zomer, als mijn oudste dochter tien jaar hoopt te worden, is dat voor mij alweer een decennium geleden. Ik weet nog goed hoe dat voelde, die eerste keer achter een kinder-wagen. Je voelt je nogal sukkelig en onhandig, en hoopt maar dat zo weinig mogelijk mensen je zien lopen.
Tijdens een telefoongesprek met een vriend die in hetzelfde schuitje zat, merkten we tot onze verbijstering dat we aan het praten waren over type luiers en merk opvolgmelk. Als student denk je het druk te hebben, maar terugblikkend zie je een leven zo vrij als een vogeltje. Je vliegt van hot naar her en hoeft bijna nergens rekening mee te houden – geen oppas, geen gesjor met kinderwagens, geen lekkende pakken appelsap.
En dan zit je plotseling in speeltuinen, op schommels en in klimrekken. Die eerste fase van de verbazing gaat gepaard met verzet. „Wij blijven gewoon lekker alles doen hoor!” Bij een zaterdagmiddagconcert in de Domkerk zit je met dochterlief in de buikzak. En maar hopen dat ze niet begint te mekkeren. Je gaat aan de rand van het publiek zitten, zodat je weg kunt lopen. Helemaal prettig voelt dat niet, en ik geloof niet dat ik het nu nog zou doen. Concertbezoekers hebben recht op een bepaalde mate van rust, ongestoord door kinderverdriet – hoewel ze die keer geen kik gaf.
Het duurt niet heel lang of een fase van berusting begint: je beseft dat niet alles meer mogelijk is, en stelt je leven daarop in. In een historische stad verwijl je minutenlang bij de fontein, waar het zo lekker spetteren is. Je wacht geduldig tot ze allemaal een paar keer de trapjes voor een huis zijn op- en afgelopen, en ook de rol-trap van V&D is een gebeurtenis.
Intussen is de fase van de vanzelfsprekendheid alweer een paar jaar geleden ingetreden. Jonge kinderen maken zozeer onderdeel van je leven uit, dat je er geen gedachte meer aan wijdt. Niet alles is mogelijk, en dat is helemaal prima. Leven met kinderen geeft je leven ritme en structuur, tegelijk leer je op een andere manier naar mensen en dingen kijken.
Wel blijft er iets van het oorspronkelijke verzet. Dat kinderen het liefst in pretparken en speeltuinen zitten, zal waar zijn, maar er is meer. Als opvoeder word je geacht je kroost verder te laten kijken dan de rand van de zandbank. We zijn gehouden ze werelden te laten ontdekken waarvan ze nog geen vermoeden hadden. Als verwondering het begin van wijsheid is, zoals een wijs filosoof eens stelde, moeten we kinderen de kans bieden in zo’n staat van verwondering te komen.
Ik pleit daarom voor een mix van fun en cultuur: een dagje zwemmen, een dagje naar het Joods Historisch Museum. Een keer midgetgolfen, een keer naar de wijnkelders. Een keer crossen in Verkeerspark Assen (hele dag gratis limonade en patat), maar een stadswandeling moet ook een keer kunnen. Als je de luiers en de opvolgmelk maar niet vergeet.
Jan-Kees Karels Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl.