Voor vrijhandel meer nodig dan beloften
Geen protectionisme, verklaarden de leiders van de grotere EU-landen afgelopen zondag. Over enkele dagen doen zij dat, op een ingelaste top en samen met hun collega’s van de overige lidstaten, waarschijnlijk weer. Maar wat zijn die schone beloften waard?
In crisistijden groeit de neiging tot protectionisme, het beschermen van nationale economische belangen ten koste van de internationale vrijhandel. Help de eigen bedrijven en stel de eigen arbeidsplaatsen veilig, geldt in dat verband. Ofwel: ieder voor zich.Het is begrijpelijk en politiek aantrekkelijk. De belastingbetaler verlangt van de overheid immers dat stimulerende uitgaven primair erop gericht zijn de eigen bevolking aan het werk te houden. Maar het goederen- en dienstenverkeer tussen landen stokt op die manier. De jaren dertig van de vorige eeuw hebben geleerd dat het optrekken van verdedigingswallen tegen de buitenwereld de malaise alleen maar verergert en verlengt.
Binnen de EU zit momenteel president Sarkozy in de beklaagdenbank, als gevolg van zijn reddingsoperatie voor de auto-industrie. Hij verstrekte Renault en Peugeot Citroën leningen uit de schatkist van in totaal zo’n 6 miljard euro en maakte daarbij afspraken over het niet sluiten van fabrieken en het niet schrappen van banen in Frankrijk.
Toch onderschreef Sarkozy enkele dagen geleden een oproep om geen protectionistische maatregelen te treffen. Dat gebeurde in Berlijn waar de hoogste bazen van Duitsland, Frankrijk, het VK, Italië, Spanje en Nederland bijeen waren om het beraad van de G-20, begin april, voor te bereiden.
Zondag is er opnieuw een top. Dan vergaderen in Brussel de regeringsaanvoerders van alle 27 lidstaten van de Unie. De huidige voorzitter, de Tsjechische premier Topolanek, wenst gezamenlijk nogmaals een signaal af te geven dat er geen beleid wordt gevoerd dat de grensoverschrijdende competitie beperkt. Sarkozy zal naar verwachting niet dwarsliggen.
Daarmee rijst wel de vraag wat al die fraaie toezeggingen in de praktijk voorstellen. Kan iedereen uiteindelijk toch zijn gang gaan? De Fransen nemen het traditioneel minder nauw dan veel van hun partners. Illus-tratief was dat bij de onderhandelingen over het Verdrag van Lissabon op het laatste moment, in juni 2007, door toedoen van Sarkozy een passage uit de tekst verdween waarin ongestoorde concurrentie expliciet werd aangemerkt als een van de doelen van de EU.
Wat betreft het steunpakket voor de autofabrikanten wast hij de handen in onschuld. Zijn staatssecretaris van Europese Zaken, Le Maire, zei het voor de radio zo: „Het is geen protectionisme, het is het verdedigen van onze industrie en van onze werkgelegenheid. Protectionisme zou aan de orde zijn als we heffingen opleggen of regels uitvaardigen die andere landen hinderen om hun artikelen bij ons te verkopen.”
Hoe valt er op te treden tegen protectionisme? Op mondiaal niveau kennen we de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die als arbiter fungeert en over bevoegdheden beschikt. Maar met een procedure bij die instantie zijn jaren gemoeid.
Binnen de EU waakt commissaris Kroes (Mededinging) over de onbelemmerde toegang tot elkaars markten. Zij zal de Franse plannen beoordelen op vermeende concurrentievervalsende elementen. Bij een blijvend geschil met de autoriteiten in Parijs rest de weg naar de Europese rechter. Ook dat vergt echter heel veel tijd.
Bovendien gaat het om beslissingen van de Europese Commissie als geheel. Durft Barroso, als voorzitter van dat orgaan, eventueel de confrontatie met Sarkozy aan? De Portugees vecht voor zijn herverkiezing en naar verluidt botert het toch al niet erg met de bewoner van het Elysée.
Kortom, ferme verklaringen alleen zijn niet voldoende om protectionisme te weren. Het hangt vooral af van de politieke bereidheid. Nodig zijn geen woorden, maar concrete daden.