Graven in grond-, weg- en waterbouw
„Het werken in een parlementaire enquêtecommissie werkt verbroederend ten opzichte van de andere kamerleden.” Dat is de ervaring van SGP-kamerlid Van der Staaij in de afgelopen maanden. Wel bleef hij zijn principes trouw: „We hebben niet op zondag vergaderd.” De verbroedering met christelijke ondernemers die aan de tand werden gevoeld, kwam daarentegen niet tot stand: „Ze maakten zich schuldig aan dezelfde ongeoorloofde praktijken als anderen.”
SGP-kamerlid Van der Staaij is weer boven water. De afgelopen maanden was hij ondergedoken in de parlementaire enquêtecommissie bouwnijverheid. De commissie presenteerde donderdag haar eindrapport. „Er is geen fractie die zo’n grote bijdrage aan de commissie heeft geleverd als de SGP”, zegt het kamerlid lachend. „Vóór de verkiezingen van 15 mei leverden wij eenderde van onze fractie uit en na de verkiezingen zelfs de helft.”
De SGP’er vond het werk geweldig: „Als lid van een kleine fractie moet je veel onderwerpen behandelen. Dat gaat wel eens ten koste van de diepgang. Tijdens het werk in de enquêtecommissie graaf je je helemaal in in een onderwerp. Dat is fantastisch.”
Van der Staaij zou geen SGP’er zijn als hij er niet direct aan toevoegde dat het ook verantwoordelijk werk is. „We hebben uitgezocht in hoeverre de bouwsector zich willens en wetens onttrok aan regelgeving over concurrentie. Overleg tussen concurrenten bij openbare aanbestedingen, het maken van prijsafspraken, het elkaar toeschuiven van rekenvergoedingen en het bijhouden van schaduwboekhoudingen - het is allemaal verboden, maar het gebeurde volop. Zeker in de grond-, weg- en waterbouw. Het gaat dus wel ergens over.
Je voelt die verantwoordelijkheid in het bijzonder op de momenten dat de betrokkenen in het openbaar en onder ede worden verhoord.”
De commissieleden hebben in de afgelopen maanden zeer intensief met elkaar samengewerkt. Uitgezonderd de openbare verhoren, gebeurde dat altijd achter gesloten deuren. Bovendien was het de bedoeling om met een gezamenlijk eindrapport te komen. Dat moet tot enige verbroedering leiden.
Van der Staaij: „Dat klopt. Je leert elkaar kennen. Je doet samen onderzoek, je bereidt samen de besloten en openbare verhoren voor en je zoekt samen naar juiste formuleringen. Maar iedereen houdt wel zijn eigen aardigheden.”
Tijdens de presentatie van het eindrapport zei de voorzitter van de Tweede Kamer, Weisglas, tot twee keer toe nadrukkelijk in de richting van Van der Staaij dat er niet op zondag was vergaderd, ondanks de tijdsdruk die er was. Maar volgens de kamervoorzitter was wel de klok een keer stilgezet. Dat vereist een verklaring.
De SGP’er: „De presentatie van het eindrapport was vastgesteld op afgelopen donderdag. Daardoor ontstond er een druk om de laatste weken, waarin we onze conclusies moesten formuleren, zo efficiënt mogelijk te werken. Toen is er even sprake van geweest om op zondag bij elkaar te komen. Op dat moment heb ik aangegeven dat ik onder geen beding op de eerste dag van de week wilde vergaderen. Dat werd gelukkig gehonoreerd. Het betekende wel dat we een keer tot halftien op zaterdagavond bezig zijn geweest. Maar dat verhaaltje van de klok die stilgezet moest worden, dat was echt een grapje.”
De toon van het eindrapport is hard. Alle betrokkenen krijgen stevige oorvijgen. De conclusie van de commissie dat minister Korthals van Defensie in zijn hoedanigheid als minister van Justitie vorig jaar de Tweede Kamer „onjuist” heeft ingelicht over de schikking van de Schipholspoortunnel, is politiek gezien vernietigend. Iemand die dat verwijt aan zijn broek krijgt, kan inderdaad beter het veld ruimen.
Van der Staaij: „Toen we dat opschreven realiseerden wij ons de politieke reikwijdte van die woorden, maar het is altijd aan betrokkene zelf en aan de Tweede Kamer welke gevolgen dat moet hebben. Het onjuist informeren van de Kamer door een bewindspersoon is in het verkeer tussen regering en parlement ronduit ernstig te noemen. Als commissie hebben we echter de feiten onderzocht en die op een rijtje gezet.”
Toch heeft het de SGP’er verbaasd dat de bewindsman zo snel is opgestapt. Anderzijds begrijpt hij het wel. Dan spreekt hij even niet als lid van de enquêtecommissie maar als kamerlid: „De verkiezingen van 22 januari komen snel dichterbij. We weten nu al dat er voor die tijd geen debat zal plaatsvinden tussen de commissie en de Kamer. Tot die tijd zou de minister hebben gebungeld, zoals dat hier in het Haagse met een minder fraaie term heet. Dat zou de VVD met een enorm probleem opzadelen.”
De andere betrokken oud-bewindslieden, Jorritsma en Netelenbos, krijgen van de commissie ook gevoelige tikken op hun vingers. Als ministers van Verkeer en Waterstaat in de kabinetten-Kok I en II hebben ze de berichten over vooroverleg en schaduwboekhoudingen niet echt serieus genomen en de schade ervan op voorhand gebagatelliseerd. Verder had Jorritsma nooit met aannemer Koop uit Tjuchem mee mogen vliegen naar schaatswedstrijden in Inzell.
Van der Staaij wijst erop dat de commissie ook hier op basis van de feiten haar conclusies heeft getrokken. „Bij mevrouw Jorritsma ging het veel meer om de voorbeeldfunctie van de overheid.” Het commissielid erkent dat de politieke gevolgen voor de dames nooit zo ingrijpend kunnen zijn als bij Korthals, omdat ze geen bewindspersoon meer zijn. Bovendien keren ze beiden na de verkiezingen van 22 januari niet terug in de Tweede Kamer.
SGP’ers zijn in het algemeen terughoudend bij het instellen van parlementaire enquêtes, omdat het instrument niet bot mag worden. „Het is net als met het indienen van moties. Als er een halve eeuw geleden een motie werd ingediend, stond de Kamer bij wijze van spreken op z’n kop. Nu worden we ermee overspoeld. Dan raakt het instrument zijn kracht kwijt. We moeten oppassen dat parlementaire enquêtes niet ditzelfde lot treffen”, aldus Van der Staaij.
Toch stemde de SGP dit voorjaar in met het houden van een enquête en leverde ze zelfs een commissielid. Dan moet er wel iets bijzonders aan de hand zijn. Van der Staaij: „In dit geval hebben wij voorgestemd, omdat we ook zagen dat er zaken in de publiciteit kwamen die het daglicht niet konden verdragen.
Ik weet zeker dat er heel veel zaken zijn die nooit naar boven waren gekomen als deze enquête niet was gehouden. Ik denk concreet aan twee dingen: aan de precieze inhoud van de schaduwboekhouding van Koop Tjuchem en aan de achtergronden van de schikking rond de Schipholspoortunnel.
We hebben met de medewerkers van de commissie de schaduwboekhouding tot op het bot doorzocht. We vielen daarbij van de ene verbazing in de andere. Het systeem van vooroverleg en prijsafspraken zit de aannemers blijkbaar in de genen. Dat waren we nooit zo precies te weten gekomen als we geen onderzoek door het parlement hadden ingesteld. Dan was het gebleven bij enkele losse flodders. Het onder ede horen van mensen heeft de commissie geholpen om inzicht te krijgen in de manier waarop de bouwsector te werk ging.
Het tweede wat ik wil noemen is de schikking rond de Schipholspoortunnel. Via de media waren we daarover het een en ander te weten gekomen, maar toen we daar zelf onderzoek naar deden, kregen we echt alle feiten onder ogen. Er bleek veel miscommunicatie te bestaan bij het openbaar ministerie. Dat kom je normaal niet gemakkelijk te weten. De toenmalige minister van Justitie schetste in diverse debatten met de Kamer een beeld van de gang van zaken dat op een aantal punten niet overeenkwam met de werkelijkheid. Als we dat niet hadden onderzocht, was het echte beeld waarschijnlijk nooit naar buiten gekomen.”
Uit het eindrapport ”De bouw uit de schaduw” blijkt -goede uitzonderingen daargelaten- dat aannemers met een christelijke achtergrond zich niet positief onderscheiden van hun niet-christelijke collega’s. Zij maakten evenzeer ongeoorloofde prijsafspraken.
„Daar ben ik teleurgesteld over. Het zou anders moeten zijn. Het hart van kerkmensen is van nature net zo verkeerd als dat van ieder ander. We zijn niet beter, maar we wéten wel beter. Daarvan zou meer in onze handel en wandel tot uitdrukking moeten komen. Men ging helaas al te gemakkelijk mee in een cultuur waarin illegale praktijken werden goedgepraat.
Toch ben ik niet alleen pessimistisch gestemd. Tijdens ons werk stuitten we ook op iemand die liever niet door wilde stromen naar een leidinggevende positie binnen het bedrijf waar hij werkzaam was omdat hij anders in aanraking zou komen met onwettige praktijken. Dat kon hij niet met zijn geweten in overeenstemming brengen. Dan is er gelukkig kennelijk een besef dat dit soort zaken niet door de beugel kan.”
De parlementaire enquête heeft de relatie tussen overheid en de bouwsector op scherp gezet. De overheid zal naleving van de concurrentieregels strenger gaan controleren. Ook de ondernemingen onderling zullen anders met elkaar omgaan. Zal het ooit weer goed komen?
Van der Staaij denkt van wel: „Het zal wel de nodige tijd vergen. We moeten naar nieuwe werkwijzen en naar nieuwe verhoudingen. De commissie heeft daar de nodige aandacht aan besteed. We hadden als taak om in beeld te brengen wat er verkeerd is gegaan, maar dat niet alleen. We zijn niet alleen een onderzoeksinstituut; het gaat vooral om de toekomst. Daar hebben we tal van aanbevelingen voor gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat er met de Tweede Kamer een constructief debat zal volgen over verbetering van de situatie. Je ziet nu al de positieve gevolgen van de enquête in de bouwwereld zelf.”
Overigens laat dat debat in de Kamer nog wel even op zich wachten. Op 6 januari mogen de fracties hun schriftelijke vragen indienen over het rapport. Daarna gaat de commissie die beantwoorden. Dan is het om en nabij 22 januari, de dag van de verkiezingen. Het is niet waarschijnlijk dat een afsluitend debat pas plaatsvindt nadat er een nieuwe regering is geïnstalleerd.
Dat de positie van Korthals, Netelenbos en Jorritsma bij dat debat niet meer aan de orde is, vinden sommigen in de Tweede Kamer winst. Het debat in de Kamer en de berichtgeving in de media zal zich dan veel minder toespitsen op personen, maar meer op de zaken. Van der Staaij: „Dat zie ik ook zo.”
Het commissielid heeft ondervonden dat de invloed van de media aanzienlijk is. „Met name de rechtstreekse uitzendingen van de openbare verhoren legden een zekere druk op de werkzaamheden. Al te gemakkelijk zou de neiging ontstaan om alleen te zoeken naar het spectaculaire. In alle bescheidenheid durf ik te zeggen dat we daar niet voor zijn bezweken. We hebben de verhoren uitvoerig met elkaar voorbereid en als er misschien op minder nieuwswaardige onderwerpen doorgevraagd moest worden, hebben we dat ook gedaan.”
Een interessant aspect dat de commissie onderzocht, was de corruptie onder ambtenaren. De verhalen over bordeelbezoek, deelname aan golftoernooien en het bezoeken van internationale sportwedstrijden hebben ten tijde van de verhoren elke krant gehaald. Toch bleek het op dat punt mee te vallen, zo concludeert de commissie: vier ambtenaren hebben steekpenningen aangenomen en tien à vijftien hebben zich op ongeoorloofde wijze laten ’verwennen’. Dat neemt niet weg dat er sprake blijkt te zijn van een wijdverbreide cultuur van „smeren en fêteren”, zoals dat in het eindrapport wordt genoemd.
Van der Staaij: „Elke corrupte ambtenaar is er één te veel en elke ambtenaar die zich laat verleiden tot ongeoorloofde praktijken ook. Niettemin zijn de relatief beperkte misstanden in de ambtenarenwereld het goede nieuws. In eerste instantie zeiden sommigen dat het ging om honderden foute ambtenaren.
Evenals in de bouwwereld, zal het rapport een opschonende werking hebben in de ambtelijke wereld. Bestuurders zullen binnen hun organisatie werk gaan maken van integriteit. Zo kunnen we leren van onze fouten.”