Willekeur regeert visserijbeleid EU
De Europese Commissie heeft vergaande voorstellen gedaan met het oog op het herstel van de kabeljauwstand. De gevolgen hiervan voor de Nederlandse visserij zijn desastreus, voorzien Leen van Dijke en Dick Stellingwerf.
De Engelse en de Schotse kabeljauwvissers mogen komend jaar slechts 20 procent van hun quotum opvissen. Gezien de slechte kabeljauwstand zou een stop van de visserij op deze vis overigens meer voor de hand liggen. Nu koppelt de Europese Commissie in haar voorstellen de beperkingen voor de kabeljauwvisserij direct aan de visserij op tong en schol. Omdat bij de visserij op deze platvissoorten voor een zeer klein deel (4 procent) ook kabeljauw als bijvangst wordt opgevist, dreigt de visserij op deze soorten komend jaar zelfs met 40 procent te worden beperkt!
De gevolgen van deze koppeling zijn desastreus. Niet alleen voor de vloot, de bemanningen en hun gezinnen. Ook de verwerkende industrie, het vistransport, de vishandel en de toeleverende industrie zullen forse klappen oplopen. De sociale gevolgen voor de visserijgemeenschappen zullen groot zijn.
Hoe serieus het kabeljauwprobleem ook is, wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat hier op hoog Europees niveau een politiek spel wordt gespeeld. De Nederlandse platvissector dreigt hierdoor slachtoffer te worden van disproportionele maatregelen. Niet omdat de lage kabeljauwstand dat vereist, maar omdat er te veel aan verschillende nationale deelbelangen tegemoet gekomen moet worden. Door de rigide koppeling van de kabeljauw- en de platvisbestanden wordt de hele Nederlandse visserijsector op dit moment eigenlijk door Europa gegijzeld.
Het kabeljauwprobleem moet daarom van de tong en de schol worden losgekoppeld. En dat kan ook! De ontwikkelingen rond de schol- en de tongstand zijn relatief gunstig te noemen. Dat heeft alles met de beheerste visserij van het afgelopen decennium te maken. Op grond daarvan en ook op basis van de meerjarenprognoses van de visserijbiologen ligt het meer voor de hand voor schol en tong meerjarige quota vast te stellen. Daarmee kunnen grote schommelingen worden voorkomen. Het is voor een economische bedrijfstak bijna ondoenlijk om te functioneren wanneer je het ene jaar met 40 procent word gekort en het jaar erop er weer 60 procent bijkrijgen.
Door de korting van 40 procent op de platvisvangsten zou de bijvangst van kabeljauw teruglopen van zo’n 4 procent naar 3 procent. Door zo’n beperking van de reeds marginale bijvangst zal de kabeljauwstand nimmer herstellen. De maatregel zet geen zoden aan de dijk, maar heeft wel onaanvaardbare bijeffecten. Werkelijk herstel zal van beperking van de kabeljauwvisserij zelf verwacht worden.
Oogkleppen op
Het willekeurige karakter van de huidige voorstellen blijkt nog duidelijker uit de maatregelen die de Europese Commissie níét voorstelt. Zo is het natuurlijk uiterst merkwaardig dat de industrievisserij, waarbij de vangst slechts voor de vismeelindustrie wordt gebruikt, slechts 10 procent hoeft in te krimpen. En dat terwijl daarbij een grote hoeveelheid van de jonge aanwas van onder andere kabeljauw wordt gevangen! Maatregelen in die sector zouden veel meer effect hebben op de toekomstige visstand van vrijwel alle soorten.
Verder wordt de toegang tot de Noordzee voor Spaanse en Portugese vissers per 1 januari 2003 een feit. De gevolgen hiervan voor alle soorten van visserij zijn totaal onduidelijk. Men mag op zogenaamde ongequoteerde soorten gaan vissen.
Het opvissen van die ongequoteerde vissoorten zal leiden tot vele tientallen procenten bijvangst hebben van de wél gequoteerde vissoorten, waaronder kabeljauw, schol en tong. Die bijvangst zal niet aan land mogen worden gebracht. Maar wie controleert dat? Zullen de Spaanse en de Portugese vissers die kostbare bijvangst, die wellicht zelfs omvangrijker zal zijn dan de hoofdvangst, zomaar overboord zetten?
En dat laat de Europese Commissie allemaal gebeuren! Het is toch ongeloofwaardig wanneer we op basis van het toetredingsverdrag van Spanje en Portugal hun vissers op de Noordzee moeten toelaten alsof er met de visstand tussen 1986, het jaar van toetreding van die landen, en nu niets is gebeurd. Dat is een beleid met oogkleppen op. Het Europees Parlement heeft de Europese Commissie er dan ook terecht toe opgeroepen eerst een studie uit te voeren naar het effect van deze visserij op ongequoteerde soorten alvorens haar toe te laten tot de Noordzee.
Hardst getroffen
De hele situatie doet ook geen recht aan het feit dat Nederland zijn zaakjes met betrekking tot registratie, controle en sanctionering al jarenlang op orde heeft. Landen die zich op deze punten aan de regels houden, worden het hardst getroffen. Immers, landen waarin een deel van de vangst buiten de veiling om wordt verhandeld, gaan ten gevolge van de kortingen waarschijnlijk een nog groter deel via het grijze en zwarte circuit verhandelen. Europa kan op papier de vangstvermindering dan wel inboeken, maar in de praktijk zal er vervolgens niets veranderen.
Het gevolg hiervan is wel dat de landen met een sluitend registratie- en controlesysteem -zoals Nederland- wederom het hardst worden getroffen. We moeten daarom blijven pleiten voor harmonisatie van registratie, controle en sancties. Als er geen duidelijk en krachtdadig Europees beleid wordt gevoerd op deze punten, dan blijft willekeur het Europese visserijbeleid regeren. Dat is onrechtvaardig en dus niet aanvaardbaar.
Ten slotte, het zou in dit verband goed zijn wanneer de Europese en de nationale visserijbiologen gedegen onderzoek zouden doen naar de mogelijke klimatologische oorzaken van de lage kabeljauwstand. Sommigen wijzen erop dat de kabeljauwpopulatie zich, ten gevolge van de hogere watertemperatuur van de Noordzee, naar koudere noordelijker wateren is gaan verplaatsen. Als dat zo is, dan bestrijden we het verkeerde probleem met verkeerde maatregelen! Bij zo’n onderzoek ligt er ook een geweldige kans om nu eindelijk de relatie eens nadrukkelijker te gaan leggen tussen de wetenschappelijke kennis en inzichten van de biologen met de ervaringskennis en inzichten van de visserman.
De auteurs zijn respectievelijk kamerlid en kandidaat-kamerlid voor de ChristenUnie.