VN-macht beschermt slachtoffers NO-Congo niet
In Noordoost-Congo richten rebellen een bloedbad aan, terwijl aanwezige VN-troepen niets ondernemen. Er is iets grondig mis met het functioneren van de VN-macht Monuc, stelt Arjan Hehenkamp.
„Ze namen hen het grasland in en doodden hen één voor één. Niemand werd gespaard: bejaarden, zwangere vrouwen, jonge kinderen, zelfs baby’s niet. Ze werden allemaal vermoord. Meer dan zestig.”Aan het woord is een overlevende van de aanval op haar dorp in het noordoosten van de Democratische Republiek Congo. Ze is een ooggetuige van het geweld van het Verzetsleger van de Heer (LRA) die een team van Artsen zonder Grenzen in het district Haut-Uélé sprak. In het gebied is een VN-interventiemacht, Monuc, aanwezig, die schokkend genoeg niets onderneemt om de burgers tegen het extreme en doelgerichte geweld te beschermen.
Sinds 25 december zijn meer dan vijftig plaatsen in het district, dat grenst aan Sudan, het doelwit geweest van moordpartijen door de LRA. Dat rebellenleger onder leiding van de godsdienstwaanzinnige Joseph Kony maakte jarenlang het noorden van Uganda onveilig. Na een klopjacht van het Ugandese leger is het uitgeweken naar het noordoosten van Congo. De LRA heeft er dorpen platgebrand, honderden burgers doodgestoken of -geslagen en mannen, vrouwen en kinderen ontvoerd.
De meeste inwoners zijn de bossen ingevlucht om aan verdere slachtpartijen te ontkomen. Er is niemand die hen beschermt. Door de onveilige situatie wachten de mensen tevergeefs op humanitaire hulp. „Elke dag dat we hier aan het werk zijn, komen we tot dezelfde conclusie: de LRA zet zijn gruweldaden, die elke beschrijving tarten, voort”, zegt Marc Poncin, onze coördinator ter plekke.
Op 22 december nam de VN-Veiligheidsraad resolutie 1856 aan, waarin de raad bescherming van burgerbevolking als prioriteit stelt voor de VN-vredesmacht in Congo. De Monuc moet zijn verantwoordelijkheid nemen, zeker nu, nu de bevolking van Haut-Uélé het slachtoffer is van stelselmatige, gerichte aanvallen.
Tijdens de aanval op de districtshoofdstad Dungu op 1 november verscholen de troepen zich op hun basis. Sterker nog: sinds de stationering van de Monuc-eenheid in het gebied in juli 2008 is die eenheid nog nooit de burgerbevolking te hulp geschoten bij aanvallen, ook niet toen dat er steeds meer werden. Ondanks dat de situatie drastisch verergerde, zijn de troepen ook niet versterkt. Monuc heeft een aantal keren zelfs geweigerd gewonde burgers per helikopter te evacueren uit gebieden die onbereikbaar waren voor hulpverleners.
Het geweld en de onveiligheid in Haut-Uélé maken ons werk buiten de stad Dungu zo goed als onmogelijk. Toch zijn mobiele medische teams van Artsen zonder Grenzen diverse malen per vliegtuig naar Faradje, Doruma en Bangadi gegaan. Bij de aanvallen op de drie plaatsen vielen in totaal 900 doden.
Het gebrek aan optreden van Monuc tegen het aanhoudende buitensporige geweld tegen de burgers van Haut-Uélé maakt duidelijk dat er iets grondig mis is met het functioneren van deze VN-macht. Het is onbegrijpelijk dat de Veiligheidsraad niet beter toeziet op het functioneren van zijn eigen interventiemacht.
De auteur is operationeel directeur van Artsen zonder Grenzen.