Cultuur & boeken

Gehinderd door natuurwetenschappelijke blik

De natuurwetenschapper André Klukhuhn wil wetenschap en kunst zien als gelijkwaardige bronnen van kennis. Zelf is hij niet vrij van sterke natuurwetenschappelijke vooroordelen. Toch toont hij ook oprechte twijfel: loopt de ontwikkeling van wetenschap en techniek ons niet uit de hand? Een vraag waar veel van onze tijdgenoten mee zitten.

Harry Groenenboom
11 February 2009 09:34Gewijzigd op 14 November 2020 07:17

”Alle mensen heten Janus” bouwt voort op drie eerdere boeken van dezelfde auteur, André Klukhuhn. Hij beschouwt dit boek als de vierde fase van een project waarvan het einde waarschijnlijk nooit in zicht zal komen. Maar dat hindert niet, want, om met de filosoof Nietzsche te spreken: elke auteur schrijft uiteindelijk slechts één boek, de overige zijn „voorberichten, voorafgaande pogingen, toelichtingen en aanhangsels.”Janus is de Romeinse drempelgod met de twee gezichten. Bij Klukhuhn staat hij model voor twee manieren van menselijk kennen. Enerzijds kan de mens de schoonheid, complexiteit en betekenis van de wereld opmerken en in kunstwerken tot uitdrukking brengen. Anderzijds kan hij de wereld op objectieve, rationele en wetenschappelijke manier kennen. De schrijver wil beide wijzen van kennen, die hij kortweg aanduidt als kunst en wetenschap, als gelijkwaardig naast elkaar laten staan.

Klukhuhn (1940) begon zijn loopbaan als natuurwetenschapper. Hij studeerde fysische chemie aan de Universiteit van Amsterdam. Daarin promoveerde hij ook. Op een gegeven moment ontdekte hij dat de NAVO veel interesse heeft in dergelijke kennis. Meegezogen door de linkse tijdgeest van de jaren zeventig besloot hij niet te willen meewerken aan het vergaren van kennis voor militaire doeleinden. Hij zocht een andere baan en vond die aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Als medewerker, en later als directeur, van het Studium Generale ging hij onderwijsprogramma’s maken op elk denkbaar gebied. Van een specialist werd hij een generalist die zich verdiepte in onder meer filosofie en kunst. Zo werd de basis gelegd voor het schrijven van ”Alle mensen heten Janus”.

Twijfel
Een belangrijke vraag die in dit boek aan de orde komt, is of het mogelijk is in beeld te krijgen wat er gewonnen is met de almaar verdergaande ontwikkelingen in wetenschap, filosofie en kunst. Maar ook wat er daardoor verloren dreigt te gaan. Bij het onderzoek naar een antwoord op deze vraag komt een veelheid aan onderwerpen aan bod: geschiedenis, literatuur, filosofie, alchemie en nog heel veel meer. Op de meeste terreinen laat de auteur zich kennen als een amateur die veel over zijn onderwerp gelezen heeft en daar graag over praat. Alleen op natuurwetenschappelijk terrein is hij echt thuis. Als hij de relativiteitsleer uitlegt, weet hij waar het over gaat. Voor het overige is hij vooral de middelbareschoolleraar die op zijn praatstoel zit. Dit hangt samen met zijn filosofieopvatting. Klukhuhn oriënteert zich op het pragmatisme van de Amerikaan Richard Rorty. Deze vat filosofie op als een permanent gesprek waarin nooit een uiteindelijke waarheid wordt bereikt. Voor Klukhuhn betekent dit dat een filosoof geen specialist is maar een generalist, een „gepassioneerd amateur op vele gebieden, een soort algemeen cultuurcriticus.”

De auteur houdt zich niet aan zijn Januskopfilosofie. Over religie schrijft hij met onverholen minachting, hij kan haar moeilijk anders zien dan als bron van geweld. Op dit punt is hij een typische natuurwetenschapper die niets kan met een wereld die door God geschapen is. Ook in filosofisch opzicht wordt hij gehinderd door natuurwetenschappelijke beperktheid. Bij de beoordeling van een filosoof als Heidegger komt dat duidelijk aan het licht. Alle mensen heten Janus, maar Klukhuhn niet. Hij is te veel natuurwetenschapper om natuurwetenschappelijke en niet-natuurwetenschappelijke kennis als gelijkwaardig te kunnen zien. Laat staan dat hij openbaringskennis boven natuurwetenschappelijke kennis zou stellen.

Devotie
Bij de afwijzing van religie speelt onmiskenbaar ook iets mee van de geest van de jaren zestig. Veel jonge intellectuelen meenden toen dat godsdienst iets was wat in korte tijd zou verdwijnen. De schrijver wekt de indruk zo iemand te zijn die over „mijn generatie” kan praten met een devotie alsof het een religieuze gemeenschap betreft. Die indruk ontstaat vooral door de merkbare behoefte een boodschap over te brengen, die in verband wordt gebracht met ervaringen die de auteur tussen 1965 en 1975 opdeed.

Ondanks zijn stellige vooroordelen laat de auteur toch ook iets zien van oprechte twijfel. „We spelen (…) zelf voor een soort god, en de vraag is natuurlijk of we dat wel kúnnen.” Het is een twijfel die bij velen in onze tijd leeft. ”Alle mensen heten Janus” geeft een indruk van hoe men met deze vragen kan omgaan. Voor het overige lijkt het boek mij vooral nuttig voor leraren en docenten. Zij kunnen er leuke illustraties en anekdotes aan ontlenen om hun lessen mee te verlevendigen.

N.a.v. ”Alle mensen heten Janus. Het verbond tussen filosofie, wetenschap, kunst en godsdienst”, door André Klukhuhn; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2008; ISBN 978 90 351 3240 5; 916 blz.; € 29,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer