Ontslag en CWI
De economische crisis gaat gepaard met veel ontslagen wegens saneringen en afslankingen, ook in het mkb en vaak onder druk van de bank. Dit leidt weer tot een stroom van ontslagaanvragen bij wat tot 1 januari CWI heette (thans UWV Werkbedrijf). De keuze voor CWI heeft onder meer te maken met het feit dat CWI – anders dan de kantonrechter– geen ontslagvergoeding toekent.
Dit is al jarenlang doorn in het oog van veel juristen, die het maatschappelijk onaanvaardbaar vinden dat de ene werknemer met een aanzienlijk bedrag het veld ruimt, terwijl de ander niets meekrijgt, alleen vanwege de keuze van de werkgever voor CWI in plaats van de kantonrechter. Weliswaar kan de werknemer na een CWI-ontslag de rechter alsnog vragen om een vergoeding, maar dit was tot voor kort een onzeker traject.Het hof in Den Haag meent nu een doctrine te hebben ontwikkeld die een pasklare oplossing biedt voor dit probleem. In oktober heeft het hof maar liefst zeven uitspraken tegelijk gedaan, waarin een nieuwe benadering voor het bepalen van een ontslagvergoeding na CWI-ontslag wordt ontwikkeld. In een recent arrest uit januari heeft het hof deze benadering verder verfijnd. In den lande hebben inmiddels enkele kantonrechters de bal van het hof opgepakt.
In Arbeidsrecht 1/2009 ontvangt prof. E. Verhulp de nieuwe benadering met open armen. Het verschil tussen de beide ontslagtrajecten is niet alleen onbegrijpelijk, maar ook oneerlijk. De benadering van het hof om als standaard 70 procent van de kantonrechtersformule te hanteren en vervolgens de formule in te vullen aan de hand van omstandigheden zoals arbeidsmarkt-positie, scholingsinspanningen vanuit de werkgever et cetera is „een échte verbetering.” Het feit dat het hof op de stoel van de wetgever gaat zitten, is geen hovaardij maar pure noodzaak. Als de wetgever de stoel leeg laat, dient de rechter deze te bezetten om „door hem geconstateerde noden te lenigen.” Het resultaat is een „duidelijker ontslagrecht en dus grotere rechtszekerheid.” Nu dienen alleen de gerechtshoven nog onderling afstemming te plegen, anders blijft de vergoeding afhankelijk van de regio waarin wordt gewerkt.
Waar prof. Verhulp de actieve opstelling van de rechterlijke macht toejuicht, is prof. Van Schaik in Advocatenblad 2/2009 minder gelukkig met overactieve rechters. Hij doelt dan op de houding van de rechter tijdens civiele zittingen. „De overactieve rechter stimuleert gepruts van advocaten.” Zo vraagt de rechter bijvoorbeeld expliciet waarom een bepaald verweer niet is gevoerd en past dit vervolgens zelf toe. Advocaten profiteren van de actieve houding van de rechter. Zij kunnen maar wat aanprutsen, hele stapels producties aanleveren en zo met hagel schieten.
De advocaat van de tegenpartij moet dan wel reageren, want stel je voor dat de rechter er iets in ziet. Dat wordt al snel een warrige boel. Maar dat geeft niet, de rechter corrigeert hem toch wel. Dat geeft een verkeerde boodschap: bij broddelwerk schiet de rechter te hulp.
Van Schaik kan die houding van de rechter wel verklaren. De rechter neigt naar waarheidsvinding: wat is er nu echt gebeurd en wie moet ik aan zijn gelijk helpen? Dat is echter niet het doel van civiele rechtspraak, dat is geschilbeslechting. De rechter is lijdelijk, hij zoekt niet naar de waarheid maar beslist op basis van wat partijen aanreiken en wijst op grond daarvan de vordering toe of af. „Het zou beter zijn als de rechter in het vonnis benoemt dat de advocaat bepaalde stappen niet heeft gezet of een bepaalde uitspraak buiten beschouwing heeft gelaten. Zo bereikt de rechter rechtstreeks de cliënt over de advocaat heen. Die advocaat moet zijn aanpak dan maar verantwoorden. Op de lange termijn zal dat de kwaliteit van de advocatuur en daarmee de procesvoering verbeteren.”
In Advocatenblad 18/2008 ernstige kritiek van mrs. Nierop en Snoeijer, als advocaat werkzaam bij de VN, op het politie-instrument ”persoonsgericht verstoren”. Daarbij laat de politie openlijk zien aan een burger dat zij hem of haar in de gaten heeft en houdt: herhaaldelijk langs de woning rijden, aanbellen, op gsm en huistelefoon bellen et cetera. Het middel is oorspronkelijk bedoeld om bij verdenking van terroristische acties de persoon hiervan af te houden, maar wordt nu ook ingezet door de burgemeester van Amsterdam ter voorkoming van bepaalde zedenmisdrijven.
De auteurs achten dit zonder enig redelijk vermoeden van schuld onrechtmatig, nu een specifieke wettelijke basis ontbreekt. Daarmee maakt de politie zich in feite schuldig aan het misdrijf van belaging (stalking). De auteurs werken uit dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dermate is dat het risico’s met zich meebrengt van psychische schade en angst, stress en paniek veroorzaakt. Anders dan bij de geruststellende werking die van surveillance uitgaat, zal dit bij betrokkene en bij de buurt grote onrust veroorzaken. De staat mag van zijn burgers geen „schichtige vogeltjes” maken.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.