Bijbel kan niet tegelijk feilbaar en onfeilbaar zijn
In de discussie over het gezag van de Heilige Schrift kwamen drie reacties aan de orde op de uitspraken van prof. dr. W. J. Ouweneel (Reformatorisch Dagblad, 6 en 7 december). Drs. K. van Berghem schrijft dat de onfeilbaarheid van de Schrift onlosmakelijk is verbonden met de inspiratie.
Prof. H. Koorevaar (Heverlee) betreurt een verschuiving naar de neo-evangelicalen. Op historisch en natuurkundig vlak bestaat er twijfel over de betrouwbaarheid van de Bijbel. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Heilige Schrift onfeilbaar is in geloofszaken, maar niet altijd in zaken van geschiedenis en wetenschap. Prof. P. Nullen (Heverlee) bevraagt de neo-evangelicalen over het „meesurfen op de golf van het alles relativerende postmodernisme.” De conclusie van het gesprek van dr. P. A. Siebesma met prof. Ouweneel leidt tot de vraag waar de laatste mee bezig is. Oud-directeur drs. N. C. van Velzen van de Evangelische Hogeschool constateert bij de neo-evangelicalen het uiterst subtiele binnensluipen van historisch-kritisch bijbelonderzoek. In toenemende mate ontstaat nu verzet tegen de uitspraken van Ouweneel. Onbekendheid over het verschil tussen evangelischen en neo-evangelischen maakt daarbij de situatie ondoorzichtig.
Evangelisch
In 1846 werd door ongeveer duizend evangelische christenen in Londen de Evangelische Alliantie opgericht. Zij vertegenwoordigden 52 verschillende evangelische organisaties in Europa en Amerika. De vraag hoe ze elkaar konden herkennen werd beantwoord in een Geloofsverklaring. Artikel 1 poneert de inspiratie, het gezag en de genoegzaamheid van de Heilige Schrift. Bij een herformulering in 1951 verdween het begrip van de genoegzaamheid geruisloos. Door het wegvallen van deze pijler was op termijn de weg vrij voor de instroom van pinkster- en charismatische invloeden. Voor wie niet meer genoeg aan de Heilige Schrift had maar ervaring liet meewegen, stond de deur open. God heeft niet alleen in het verleden geschreven maar, zeggen zij, wij hebben een God die vandaag spreekt!
Behalve deze ontwikkeling was in 1947 in Californië het Fuller Theological Seminary opgericht, van oorsprong een behoudende evangelische opleiding voor predikanten. In 1957 heeft Harold Ockenga het begrip ”neo-evangelisch” in dit instituut ingevoerd. Niet alleen de naam, maar ook de inhoud van het onderwijs onderging daarna verandering. George Marsden beschrijft in ”Reforming Fundamentalism” het conflict over het begrip ”evangelisch”. President Edward J. Carnell voelde zich niet op zijn gemak met het begrip neo-evangelisch. De faculteit en het bestuur mochten deze aanduiding niet langer gebruiken. Studenten die het toch deden kregen een boete van $5,- per overtreding. De benaming ”neo-evangelisch” werd op straffe van boetes uitgebannen. Het Seminary moest als ”evangelisch” bekendstaan. Marsden citeert Harold Lindsell, dat „de interne conflicten van het evangelicalisme, in het bijzonder dat van de strijd om de Bijbel, op het Fuller-toneel werden uitgevochten.” In Nederland weet men niet dat wat vandaag als ”evangelisch” wordt aangemerkt, in feite ”neo-evangelisch” is. Veel Engelstalige evangelische literatuur wordt niet vertaald, maar is voor het begrijpen van de ontwikkelingen in de evangelische beweging ook in dit opzicht van groot belang.
Alles beredeneren?
Als pastor stel ik de vraag wat de gelovige met al deze strijdvragen moet. Bouwt het zijn geloofsleven op? Is het tot zegen voor de gemeenten? Komen er mensen door tot geloof? Wordt Gods Naam erdoor verheerlijkt? Moet alles filosofisch beredeneerd worden? Wat zegt de Heilige Schrift? „Want Mijn gedachten zijn niet ulieder gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de Heere.” (Jesaja 55:8).
Anselmus (1003-1109), de grote theoloog uit de elfde eeuw, zei bescheiden: „Ik geloof, zodat ik mag begrijpen.” De theoloog staat niet boven, maar onder het Woord.
Bij de Heilige Schrift gaat het niet om een exacte wetenschap, die in een laboratorium bewezen kan worden. Hier botst de geleerde mens op de grens van de goddelijke wijsheid. Theologie mag geen wetenschappelijke discipline zijn, die de gemeente in verwarring brengt. De theoloog moet leren zeggen dat hij het niet weet. Er mag over Gods Woord en de inspiratie nagedacht worden. Maar alle theorieën zijn ontoereikend.
In 1978 werd in Chicago door 250 evangelische theologen een studie gehouden over de onfeilbaarheid en het gezag van de Heilige Schrift. De Verklaring van Chicago zegt in artikel 7: „Wij bevestigen dat de inspiratie het werk is waardoor God door de Heilige Geest door middel van menselijke schrijvers Zijn Woord geeft. De oorsprong is goddelijk, de wijze van inspiratie is een geheimenis. (…) Wij ontkennen dat de inspiratie herleid kan worden tot menselijk inzicht of tot een verhoogde staat van bewustheid.” Dit is evangelisch en daar houden wij aan vast. Gods Woord kan niet tegelijk feilbaar en onfeilbaar zijn. Het gaat om het onvoorwaardelijk aanvaarden van Gods Woord.
Pastoraal
Niet alleen de predikant, ook de theoloog heeft een verantwoording tegenover de gemeente van Christus. Er worden academisch subtiele maar geestelijk schadelijke discussies gevoerd. Ze veroorzaken twijfel en brengen mensen in geestelijke problemen. Geloofsgemeenschappen, familiebanden en vriendschapsrelaties staan onder druk. Soms heeft dit tot scheiding geleid. Pastoraal is dit onverantwoord, ook daar moet de theoloog mee rekenen.
Het is verwerpelijk om de onfeilbaarheid, onlosmakelijk element van de inspiratie en het gezag van de Heilige Schrift, in het geding te brengen. God Zelf heeft de Schrift geïnspireerd. In de grondtekst van 2 Tim. 3:16 staat: „door God geademd.” Dit is de garantie voor onfeilbaarheid. We twijfelen niet aan Gods almacht ervoor te zorgen dat Zijn boodschap feilloos aankomt bij de mensen, die naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen zijn en voor wie Hij Zijn Zoon gegeven heeft. Dat we daarbij voor een mysterie staan zal niemand betwisten. Met Zijn Woord heeft Hij Zijn wil en bedoeling ons bekendgemaakt. Dat is genoeg.
Erich Beyreuther beschrijft in zijn ”Geschichte des Pietismus” dat professor Lange door koning Wilhelm I van Pruissen in Potsdam werd ontvangen. Veertien dagen later, op 7 april 1736, ontving de Universiteit van Halle een Koninklijk Besluit. Daarin heette het dat het de koning mishaagd had, dat „de Studenten der Theologie zich niet meer zo ijverig toelegden op de theologie en de grond van de Heilige Schrift maar zich in tegenstelling daartoe zich meer met de filosofie en onnuttige subtiliteiten en fratsen ophielden.” De koning gaf bevel aan de Theologische Faculteit om onverminderd en met alle ijver tegen deze toestand op te treden. Een voorbeeld ter navolging.
De auteur is baptistenpredikant.