Mormonen geloven dat een postume doop de doden een mogelijkheid geeft om in de geestenwereld alsnog toe te treden tot de Amerikaanse mormonenkerk. Wel wordt de kerkleden aangeraden zich te beperken tot hun eigen voorouders. Direct na de sluiting van de overeenkomst in 1995 heeft de kerk ruim 400.000 Joodse namen verwijderd uit haar internationale genealogische index. De mormoonse kerkleiding verbood tempelwerk uit te voeren voor holocaustslachtoffers. De enige uitzondering zou zijn als mormonen rechtstreekse Joodse voorouders hadden of als de directe familie van de gestorvene schriftelijk toestemming gaf.

In 2001 stemde de mormoonse kerk erin toe nog eens 200 Joodse personen uit de genealogische documenten te verwijderen. Onder hen waren de grondlegger van de psychoanalyse, Sigmund Freud, de eerste president van Israël, David Ben Gurion, en meer dan twaalf familieleden van Anne Frank.

In de jaren na 1995 rezen er klachten dat de mormoonse kerk zich niet aan haar afspraken houdt. Op de vergadering deze week in New York bespreken mormoonse en Joodse leiders de kwestie opnieuw. Eerder deze week heeft rabbi Marvin Hier, stichter van het Simon Wiesenthal Centrum in Los Angeles, gezegd dat het postuum dopen van Joden een bewijs is van de arrogantie en ongevoeligheid van degenen die deze praktijk voortzetten.

Volgens Hier ligt de zaak „heel eenvoudig. De mensen om wie het gaat leefden als Joden en stierven als Joden en lieten Joodse nakomelingen na.” Een postume overgang tot de mormonenkerk kan volgens Hier dan ook niet aan de orde zijn. „Mormonen die gestorven Joden dopen, bedoelen het misschien wel goed, maar een dergelijke doop is arrogant en ongevoelig, omdat hij veronderstelt dat de mormonen de sleutel van de hemel hebben.” Mormonen moeten volgens Hier niet met een soort goddelijke autoriteit willen handelen. „God zal wel voor Zichzelf beslissen. Daar heeft Hij de hulp van sterfelijke mensen niet bij nodig.”