Kerk & religie

Ongewenste predikant bleef 65 jaar

In artikel 5 van de Dordtse kerkorde gaat het over het beroepen van predikanten. Aan allerlei voorwaarden moet worden voldaan voordat een beroep uitgebracht kan worden. Niet alles in dat artikel is nog van toepassing. In welke kerk komt nog de approbatie van de magistraat, de overheid, ter sprake? Toch was dat vanaf de Reformatie tot de komst van de Fransen in Nederland in 1795 heel gewoon. Men noemde dat wel het collatie- of patronaatsrecht. Het bracht meer onheil dan heil.

Ds. M. van Kooten
5 February 2009 10:26Gewijzigd op 14 November 2020 07:14

Naar het canoniek recht dat de Rooms-Katholieke Kerk hanteerde, was het vroeger zo dat de eigenaar van een land het recht had een geestelijke te benoemen. Hij moest deze dan ook onderhouden. Vele malen stichtten de heren in hun heerlijkheid een kerk en benoemden een geestelijke. Na de Reformatie ging dat geruisloos door. Soms gaf dat problemen als de heer rooms-katholiek bleef en zijn kerk een gereformeerde koers wilde varen. In Montfoort bijvoorbeeld, was de burggraaf rooms-katholiek en duurde het veel langer dan elders in de provincie Utrecht voordat de kerk echt gezuiverd was van de „Roomse santenkraam.”In Zwijndrecht was het de collatrice, de ambachtsvrouwe Johanna van Beveren-de Witt die dwars lag bij het beroepingswerk. Zij weigerde de kandidaat die de kerkenraad stelde over te nemen. De kerkenraad schakelde de classis in. Men kwam toen uit de problemen door af te spreken met de vrouwe van het dorp dat het lot geworpen zou worden over de kandidaten. Het lot viel op de vermaarde Abraham Hellenbroek uit Zwammerdam.

Voor Woubrugge was het collatierecht een zegen. Want doordat de collator daar tot bekering kwam, was het zijn begeerte om de schriftuurlijk bevindelijke prediking in zijn gemeente te continueren, wat resulteerde in het beroepen van Alexander Comrie.

Problemen
Door de scheiding van kerk en staat bij de komst van de Fransen in 1795 is het patronaatsrecht vervallen. Koning Willem I herstelde het in 1815 nadat de Fransen verdwenen waren. Overigens maakte niet iedereen gebruik meer van dit recht. Groen van Prinsterer bijvoorbeeld had dit recht over de hervormde gemeente van het Noord-Hollandse Ursem, maar hij nam er afstand van. Zo ook mr. E. J. du Marchie van Voorthuysen, die het collatierecht van Zwammerdam had. Hij liet in 1867 en 1870 de kerkenraad vrij in hun keus van beroep en in 1876 nam hij er zelfs geheel afstand van.

Waar men geen afstand deed van het collatorschap, laat de geschiedenis zien dat dit ook na het herstel ervan in 1815 vaak grote problemen in de kerkelijke gemeente heeft gebracht. In Borssele weigerde in 1833 de collator de door de kerkenraad begeerde Simon Hogerzeil te beroepen. Hij zou te negatieve uitspraken doen vanaf de kansel richting Rome. En dat kon toch niet omdat daar zo veel rooms-katholieken in die omgeving woonden.

Kandidaat J. P. Burgerhoudt werd in diens plaats beroepen. Hij doopte in de naam van geloof, hoop en liefde. In zijn dagen voltrok zich aldaar de afscheiding.

Blijdschap
Tragisch ook waren de gevolgen van het collatorschap in Asperen. De kerkenraad die onverdacht gereformeerd was en naar een schriftuurlijk bevindelijke prediking stond, begeerde Johannes Daniel Beman Brouwer te beroepen, de man die later stuwende kracht werd in de strijd van de gereformeerde beginselen in de Hervormde Kerk. De vrouwe was het daar niet mee eens en begeerde Dirk Bijdendijk als herder en leraar. Haar wil was wet. De kerkenraad deed pogingen tot aan de kroon toe om het beroep ongedaan te maken, maar tevergeefs.

Zo deed Dirk Bijdendijk op 13 november 1842 intrede. Tot aan zijn sterven -op 93-jarige leeftijd- op 11 april 1908, diende hij Asperen. Hij doopte in die 65 jaar 2789 kinderen en bevestigde 777 lidmaten. Hij deed intrede met de woorden uit Handelingen 8:8: „En daar werd grote blijdschap in de stad.” Maar of er gegronde blijdschap onder zijn bediening geweest is? In 1872 vertrok er een familie naar een andere kerkelijke gemeente omdat de predikant het klassieke doopformulier niet in zijn geheel las. In 1883 stelde ouderling Hermanus van Bruinswijk voor om de tweede dienst maar af te schaffen vanwege het geringe aantal kerkgangers.

Overigens is dat niet gebeurd. Meer en meer mensen gingen in Leerdam kerken. In 1893 verlieten nog meer mensen de oude kerk toen een gereformeerde kerk werd geïnstitutioneerd. Tot overmaat van ramp brandde in 1896 de schitterende kerk af.

Bij zijn zestigjarige ambtsjubileum in 1902 klaagde Bijdendijk: „Waren het ook geene teleurstellingen als menigeen die ik onderwezen en na afgelegde belijdenis des geloofs als lidmaat bevestigd had de kerk zijner vaderen verliet. En waarom? Herinnerde dat, door de vlammen verteerde huis des gebeds, hen niet, gelijk mij, aan in dat huis genooten zegen? (…) Als in vorige dagen het Avondmaal des Heeren gevierd werd, dan schaarden zich tal van lidmaten om den disch. En nu?”

Volgens ds. H. J. de Groot die in ”Schaap en bok in één hok” een hoofdstuk aan Dirk Bijdendijk wijdt onder de titel ”Aauwen Derk”, was de predikant van Asperen niet zozeer een geestelijk leidsman maar vooral iemand die rechtsbijstand gaf. Boeren die kwesties hadden met polderbesturen en predikanten die problemen hadden van financiële aard met hun kerkvoogdij konden bij hem advies krijgen. Hij verdiepte zich in rechtskwesties van allerlei aard. Ds. De Groot kon het weten, omdat hij van 1902 tot 1908 in de buurgemeente Leerdam predikant was.

Sinds de grondwetswijziging van 1922 is het collatierecht echt verleden tijd. Het is goed zo. Het collatierecht heeft immers meer problemen in de kerk veroorzaakt dan voordelen. En toch… Als Groen van Prinsterer zijn collatierecht in het Noord-Hollandse Ursem nu eens niet had prijsgegeven? Wie weet was er daar dan heden ten dage nog een kerk en kerkenraad met een echt hervormde gezindheid.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer