Vervolging
In Korea hebben christelijke kerken een onstuimige groei doorgemaakt. De jongste aflevering van het Franse tijdschrift La Revue Réformée (jaargang 60, aflevering 1-2, januari 2009) besteedt er aandacht aan. Chong-Nahm Cho, rector en hoogleraar aan de Theologische Universiteit van Seoul, schrijft over ”Het gebedsleven van de Koreaanse kerk: de geheimen van de snelle groei van de Koreaanse kerk”.
Zuid-Korea telt meer dan 12 miljoen protestanten. De competitie voor toelating tot een van de 270 instellingen voor theologisch onderwijs is groot: slechts een op de drie, vier gegadigden kan instromen. Hoe is de groei van het aantal christenen te verklaren? Volgens Cho is het „vóór alles omdat God het terrein heeft voorbereid en aan het werk is geweest: het is de genade van God.” Verder hebben Koreaanse christenen zelf gebeden en gewerkt.Cho ziet de christenvervolgingen als een belangrijk middel waardoor God het land heeft voorbereid op het Evangelie. Korea werd gedomineerd door boeddhisme en voorouderverering, toen in 1884 Amerikaanse zendelingen in het land arriveerden. De Koreaanse regering zag het christendom als een „westerse invasie” en trad agressief op tegen christenen. Toch was het begin van de twintigste eeuw (1903-1907) ook de tijd van een opvallende opwekking.
Gedurende de Japanse bezetting (van 1910 tot 1945) waren christenen vaak voorvechters van Koreaanse onafhankelijkheid. De Japanners vervolgden de kerk op allerlei manieren. De Japanse capitulatie van 15 augustus 1945 voorkwam ternauwernood de executie van kerkleiders die voor 18 augustus gepland stond. De opstelling van christenen tijdens de Japanse bezetting verwierf respect.
Toch was de christenvervolging nog niet voorbij. De auteur vertelt dat hij tijdens de Koreaanse oorlog (1950-1953) „met eigen ogen” christenen geëxecuteerd zag worden, ditmaal door communisten. Na de oorlog werd met grote waardering gekeken naar Koreaanse christenen en naar de ‘christelijke’ VS.
Cho beschrijft ook hoe Koreanen positief bijdroegen aan de groei van de kerk. „Het geheim van de vitaliteit van de Koreaanse kerk is haar liefde voor het Woord van God.” Koreanen zijn ook zeer actief in evangelisatie. En zij hebben een intensief gebedsleven. Het is in Koreaanse kerken gebruikelijk om ’s morgens vroeg, om vijf uur, gebedsbijeenkomsten te houden waarbij ook uit de Bijbel gelezen wordt. Andere kerken houden zulke bijeenkomsten vanaf tien uur op vrijdagavond tot in de vroege uren van de zaterdagmorgen. Tijdens zulke bijeenkomsten kwamen al in 1921 studenten tot bekering. Cho ziet dat ook vandaag nog gebeuren.
Precies in het midden van Psalm 25 staat een opmerkelijk gebed. Dat gebed is het thema van een artikel over ”Vergifnis ter wille van JHWH se Naam (Ps. 25:11)” dat D. F. O’Kennedy publiceerde in het Zuid-Afrikaanse tijdschrift HTS Teologiese Studies (jaargang 64, aflevering 2, 2008). In de vertaling van O’Kennedy: „Ter wille van u Naam, JHWH, vergewe asseblief my ongeregtigheid, want dit is baie.” Waarom is dit gebed van David opmerkelijk?
De auteur, verbonden aan de Universiteit van Stellenbosch, noemt diverse redenen. Het gebed vormt het hart van de psalm, inhoudelijk en qua plaats. Voor vergeven wordt een krachtig Hebreeuws woord gebruikt: alleen God vergeeft (salach). Dat woord komt in de psalmen maar vier keer voor, hoewel de psalmen natuurlijk vaker over schuldvergeving spreken. Opmerkelijk is ook dat het gebed niet verwijst naar berouw of gehoorzaamheid, maar juist naar de grootte van de zonde. De ongerechtigheid is groot, en daarom moet de vergeving helemaal van Gods kant komen en gebeuren „ter wille van Zijn Naam.” In het psalmboek wordt alleen hier met het Hebreeuwse woord „salach” vergeving gevraagd „vanwege de Naam van de Heere.” Dat gebeurt soms ook in andere oudtestamentische boeken (Daniël 9:17-19 en in feite ook in Numeri 14:15-17). In het psalmboek komt Psalm 79 vers 9 nog het dichtst in de buurt, maar daar komt een ander woord voor (verzoenen). Psalm 25 maakt zo duidelijk dat de grond van de vergeving alleen in God ligt, Die ook levensvernieuwing wil geven.
In het Journal of Church and State (jaargang 60, 2008, aflevering 3) schrijft Charles McDaniel, adjunct-directeur van het J.M. Dawson Instituut voor Kerk-Staatstudies aan de baptistische Baylor University, over de veranderende visie van Amerikaanse baptisten op de relatie van kerk en staat. „Het meest kenmerkende element van de baptistische traditie”, zo grapt de auteur, was „de neiging om het oneens te zijn over erfgoed, theologie, kerkleer en talloze andere zaken.” Maar over de scheiding van kerk en staat leken baptisten het onderling eens te zijn. Tot voor kort. Sinds het einde van de twintigste eeuw maken invloedrijke baptistische stemmen bezwaar tegen een ‘ongelovige’ scheiding van kerk en staat. De auteur betreurt die ontwikkeling. Anderen zullen haar een verbetering vinden.
Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.