Nog onverminderd reden tot wenen
Het naast elkaar voortleven van de reformatorische kerken is onheilig en verwerpelijk, stelt drs. I. A. Kole. Hij bezocht een bijeenkomst over de dialoog tussen de Protestantse Kerk in Nederland en de pinkstergemeenten en voelde zich verlegen over de kerkelijke verdeeldheid in de gereformeerde gezindte.
„Het elkaar onderling zo fel bestrijden, terwijl ons volk in goddeloosheid wegzinkt, moest ons met schaamte vervullen.”Ds. A. Vergunst schreef deze woorden in 1973 in De Waarheidsvriend in een artikel onder de titel: ”Quis non fleret?” (Wie zou niet wenen?).
Vijfendertig jaar later heeft het artikel helaas niets aan actualiteit verloren. „Van tijd tot tijd wordt wel lippendienst aan deze kerkelijke eenheid bewezen, maar in de praktijk komt er weinig van openbaar”, aldus ds. Vergunst.
De kerkelijke verdeeldheid en de gevolgen daarvan maken de kerk lamgeslagen naar buiten toe. Want wie vertegenwoordigen we eigenlijk? Dat wordt alleen maar erger nu christenen een steeds kleinere minderheid vormen in de samenleving, waarin wel steeds meer plaats komt voor religie, maar dan vaak niet verbonden aan de kerk als instituut. We maken zelf wel uit hoe we het besef vormgeven dat er meer moet zijn dan wat we zien.
Verder is de verdeeldheid schadelijk voor de van elkaar afgeraakte delen van de kerk. Ik beperk me nu tot de rechterflank van de gereformeerde gezindte. De onderlinge vervreemding en het daardoor ontstane isolement en soms scherpe tegenstellingen zorgen voor een krachtige bevordering van een ‘eigen’ identiteit van de verschillende delen van de genoemde gezindte.
Bepaalde aspecten van Gods waarheid worden overbelicht, evenals sommige door de traditie bepaalde gewoonten. Ieder heeft zijn eigen specialiteiten. Deze verdeeldheid, die de laatste jaren alleen maar toeneemt, is zonde voor God en daarom onheilig en verwerpelijk.
De kerkelijke verdeeldheid gaat ook ten koste van de komende generatie. Juist de jongeren moeten ons ter harte gaan. De band met de kerk als instituut is bij hen flinterdun. Ze willen weten wat de dienst van de Heere in de praktijk inhoudt. Ze binden zich meer aan personen dan aan instituten, wat te zien is aan allerlei interkerkelijke bijeenkomsten.
Jongeren voelen goed aan of we lijden onder de verdeeldheid in en tussen de kerken. Ze zijn moe van discussies over wat nu wel of niet mag en ontwijkende antwoorden op de vraag wat het betekent een kind van God te zijn. Ze vragen om echtheid als het gaat om de blijdschap van het leven met de Heere, de God van het genadeverbond. Durven we ons kwetsbaar op te stellen en te spreken over de zorg en de leiding van God in ons eigen leven?
Vrijdag was ik aanwezig op een bijeenkomst waarin een begin van een dialoog ontstond tussen de Protestantse Kerk in Nederland en de Vereniging van Pinksterkerken en Evangeliegemeenten. Er werden veel goede woorden over en naar elkaar gezegd, maar de verschillen over wezenlijke zaken als de waarde van het verbond, de kinderdoop, het ambt, het belijden van de kerk en het ontdekkende en toepassende werk van de Heilige Geest zullen wel vlug zichtbaar worden. De verschillen zijn niet allemaal te verklaren uit cultuurverschillen!
In de discussie miste ik de aandacht voor de catechese, het jeugdwerk en de relatie met het onderwijs. Want jongeren die de Heere vrezen vormen de toekomst van de kerk. Maar ik voelde ook de verlegenheid over een aantal kerken die dicht bij elkaar staan, maar zo gemakkelijk naast elkaar voortleven, nu we juist schouder aan schouder zouden moeten staan.
We kunnen niet volstaan met het zoeken van de geestelijke eenheid van gereformeerde belijders. Die hoort een kerkelijk vervolg te krijgen. Wij zijn de zorg voor en om elkaar kwijt. In de jaren zeventig was er veel meer onderlinge uitwisseling en gezamenlijk optrekken, bijvoorbeeld door deelname aan interkerkelijke bezinningsbijeenkomsten waarin we de zorgen deelden, onder meer ten aanzien van ethische kwesties.
Toch doen we veel samen op het gebied van onderwijs, politiek en maatschappelijke en sociale zorg. Vervolgde christenen hebben een vaste plaats in de gebeden. We voelen ons meer verbonden met christenen op grote afstand dan met de christenen in de eigen straat!
Laten we elkaar ontmoeten, zodat we weten wat we aan elkaar hebben. Laten we ook goed luisteren naar jongeren. Laten we lijden aan de kerk en zorgen dat we er niet ziek van worden.
Zou God naar een woord van A. Kuyper Zijn kinderen bij elkaar moeten slaan? Laten we denken aan het apostolisch woord: Als er enig beroep op ons gedaan mag worden in Christus, indien er enige gemeenschap is des Geestes, laten we dan eensgezind zijn. Of zou van de kerken niet gelden: in ootmoed achte de een de ander uitnemender dan zichzelf en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ook op dat van anderen (Fil. 2).
„De Gereformeerde Gezindheid kan werkelijkheid zijn wanneer die gezindheid in ons is die ook in Christus Jezus was. Hier ligt ten diepste de schuld en de crisis van de Gereformeerde Gezindte. Hier ontvangen we ook het enige uitzicht. (…) In het kruis van Christus ligt het zwaarste oordeel over de Gereformeerde Gezindte. In dat kruis ligt ook haar enige hoop” (dr. W. van ’t Spijker).
De auteur is secretaris van het Contactorgaan Gereformeerde Gezindte (COGG).