Verslaafd
Vergis ik me of is de term ”junk” in onbruik geraakt? ’t Zou kunnen en ’t is beter. Omdat junk afval betekent en dat zeg je niet over mensen. ”Verslaafde” klinkt minder hard en stigmatiserend. Feit is wel dat het woord junk –zonder die betekenis– me te binnen schiet als ik ds. Hans Visser weer eens tegenkom in een paar kranten.
Zoals vaker ook nu weer als middelpunt van een relletje. In dit geval gaat het over het schrappen van zijn wekelijks lesuurtje filosofie voor daklozen bij de Nico Adriaans Stichting, waaraan hij in 2006, na sluiting van de Pauluskerk, de opvang van zwervers en verslaafden overdroeg.Dertig jaar lang was Visser icoon van de daklozenopvang in Rotterdam, totdat zijn kerk werd gesloopt en hij met pensioen ging. Onomstreden was hij niet, kleurrijk wel. Wat er ook aan hem mankeerde: verslaafden ervoeren zijn barmhartigheid. Prachtig woord, barmhartigheid. De samenleving zou opknappen als zij meer beoefend werd.
M’n gedachten dwalen naar halverwege de jaren negentig. Visser houdt een symposiumpje over dakloosheid en ik ben erbij, in een van de Pauluskerkzaaltjes. De strekking ervan weet ik niet meer, wel staan er onmiddellijk twee mensen op m’n netvlies.
De eerste is pater Jan van Duijnhoven, een dominicaner monnik in een wit habijt, die me anderhalf jaar later op mijn verzoek zijn levensverhaal zal vertellen. Indrukwekkende man: onder zijn levensmotto ”Ik zoek die ene die verloren is” verhaalt hij van zijn keuze voor de zwaksten.
Ik zie hem gaan op zijn scootertje: met overtollig brood en banket van bakkers uit de stad langs prostituees en verslaafden. „Ik zou heel graag gedegen studie maken van het postmodernisme”, zegt hij, „maar het belangrijkste is toch om het Evangelie in praktijk te brengen.”
De tweede ken ik niet bij naam. Een verslaafde in verregaande staat van aftakeling. Beide armen onder de littekens van oude en nieuwe spuitwonden. Bevend, maar op de een of andere manier toch niet gespeend van blijmoedigheid, staat hij bij de balie waar de kerk koffie uitgeeft.
In z’n trillende hand houdt hij een bijsluiter van aspirine, net gekregen van een medewerker, tegen de hoofdpijn waarover hij klaagde. Hij leest het papiertje en stuit op bijwerkingen die hem vrees aanjagen. Of hij z’n aspirientje zonder gevaar kan slikken, wil hij weten. Dat kan, zegt de vrouw achter de koffiebar. Ook dat beeld, van die kapotgespoten, kwetsbare verslaafde die zich zorgen maakt over de bijwerkingen van aspirine, reist sindsdien met me mee.
Nog even terug naar dominee Visser en z’n uurtje filosofieonderwijs. Zonder dat ik er ooit bij was, denk ik dat het aardige bijeenkomsten zijn. Verschillende verslaafden en daklozen die vanwege beroep of privé m’n weg kruisten, gaven blijk van diepere inzichten dan je bij menig zogeheten aangepaste burger aantreft.
Wat dat betreft sluit ik me aan bij pater Jan. Hij daagde verslaafden uit iets op te schrijven: een verhaaltje, een gedicht. Een deel daarvan verscheen later in de Straatkrant. Pater Jan: „Soms zitten daar zulke mooie dingen tussen, daar kan ik een hele zondag stil van zijn vanbinnen. De ene diepte daagt de andere diepte uit, dat vind ik prachtig.”