„Protestanten, gedenk Jan de Bakker”
In het Reformatorisch Dagblad van 13 december 2008 stond een verslag van de partijdag van de SGP, waarin diep werd ingegaan op de stelling dat onbegrensde godsdienstvrijheid voor de oudste politieke partij in Nederland onaanvaardbaar is. De discussies werden gevoerd tegen de achtergrond van de nog steeds groeiende secularisatie, de vrees voor islamisering en de „van kleur verschietende” Rooms-Katholieke Kerk. Er werd opgeroepen tot waakzaamheid. Een deelnemer aan de discussies liet zich ontvallen: „Ik hoor predikanten vrijwel nooit meer zeggen dat de paus de antichrist is.”
Lezing van het verslag bracht uw ’kroniekschrijver’ ertoe even in de kerkhistorie tussen 1550 en 1850 te duiken. We weten het uit onze geschiedenisboeken: tijdens de republiek kon van openbare rooms-katholieke godsdienstoefeningen officieel geen sprake zijn. Het was priesters wel toegestaan in ons land te wonen, maar de uitoefening van hun ambt was verboden. Aan jezuïeten werd geen verblijfsvergunning verstrekt, hoewel er rond 1650 ongeveer honderd illegaal in ons land verbleven.Bij het passeren van de talrijke schuilkerken waarin de rooms-katholieke erediensten voluit plaatsvonden, werd door overheidsfunctionarissen de andere kant opgekeken. En hoewel de openbare ambten voor rooms-katholieken officieel niet openstonden, werd met dat verbod, soms door omkoping, niet zelden de hand gelicht. Overigens had het rooms-katholieke segment van de samenleving het over het algemeen niet gemakkelijk.
De grote verandering kondigde zich aan toen de nationale vergaderingen van 1795 en 1798 het beginsel van scheiding tussen kerk en staat aan de orde stelden. Dat hield voor de Rooms-Katholieke Kerk de belofte in dat zij op termijn een gelijke rechtspositie zou gaan innemen als de kerken van reformatorische signatuur.
We gaan voorbij aan enkele onrust veroorzakende ontwikkelingen in de jaren daarna. Bijvoorbeeld aan koning Willem I, die buiten zijn ministers om -om de rooms-katholieken in België gunstig te stemmen- in 1827 over een concordaat (regeling van de verhouding tussen kerk en staat) wilde onderhandelen. Het stuitte op groot verzet bij de protestanten en de anticlericalen. Een tweede poging van koning Willem II, zeer bevriend met de in Tilburg naast hem wonende pastoor Zwijsen, stuitte eveneens op hevig protest. De stukken verdwenen weer in een koninklijke lade, maar er werd wel groen licht gegeven voor de wijding van enkele apostolische vicarissen tot bisschop, zoals het geduid werd „in partibus infidelium” (in het land der ongelovigen). De buurman van koning Willem II werd daarbij benoemd tot coadjutor.
Toen in 1848, mede dankzij de revoluties in de omliggende landen, een nieuwe grondwet het licht zag, was ook de vrijheid van kerkregeling een feit. In 1849 kwam onder koning Willem III het eerste ministerie onder leiding van Thorbecke tot stand. Dat opende voor de paus de mogelijkheid om bisdommen te openen, waarbij Paus Pius IX opteerde voor Utrecht als standplaats voor de aartsbisschop. Uit vrees voor repercussies in die stad wilde Thorbecke dat tegengaan, maar hij kreeg zijn zin niet. Het werd Utrecht en het hoge ambt viel ten deel aan Joannes Zwijsen, een vriend van koning Willem I. We schrijven intussen 1853.
Aan het begin van de negentiende eeuw telde Den Haag vier rooms-katholieke kerkgebouwen, waarvan sommige, verscholen achter andere gebouwen, tamelijk bouwvallig waren. De kerk aan de Assendelftstraat in de hofstad moest zelfs worden afgebroken en herbouwd. In officieuze bronnen heet het dat koning Willem I aan de herbouw van deze kerk met een belangrijke donatie heeft bijgedragen. In de hofstad was over het algemeen sprake van een redelijke verstandhouding tussen protestanten en rooms-katholieken.
Agressieve brief
Ter gelegenheid van het herstel van de kerkelijke hiërarchie in ons land schreef Pius IX een pauselijke brief waarin hij een historisch overzicht gaf van het begin van de Rooms-Katholieke Kerk in ons land tot aan de kerkhervorming. De brief had een agressief missionaire toonzetting, met denigrerende kwalificaties aan het adres van de kerkhervormers. „Een vijandig mens had de beminde wijngaard des Heren verwoest. Men had genoeg ondervonden hoevele en hoe grote nadelen en onheil de calvinistische ketterij aan de zozeer bloeiende kerken had berokkend.”
In de oorspronkelijke versie van zijn brief werd zelfs gesproken van het „zwaard en de woede der calvinistische ketterij.” Met die tekst kwam de brief in de Nederlandse dagbladen, wat onder het protestantse deel van de bevolking veel beroering wekte en bij vooraanstaande rooms-katholieken verontwaardiging opriep. Men was er niet van op de hoogte dat de paus de uitdrukking had bijgesteld door alleen van „calvinistische ketterij” te spreken.
Maar niet alleen tegen deze brief was het protest gericht. Men eiste ook afschaffing van de eed die bisschoppen moesten afleggen voordat ze gewijd konden worden. Die eed bevatte de volgende zinsnede: „Ik zal de ketters, scheurmakers en tegenstanders van onze Heer en zijn opvolgers (bedoeld worden de pausen) zoveel als in mijn vermogen is vervolgen en bestrijden.” Op aandringen van de regering werd deze clausule geschrapt.
Protestdemonstratie
Ze zijn er nu, zij het om andere zaken, ze waren er toen ook. Binnen het protestantse deel van de samenleving en ook onder seculieren ontstond grote opwinding toen men zich de verandering in de kerkelijke verhoudingen goed bewust werd. In kranten, brochures en brieven aan de koning werd uiting gegeven aan de misnoegdheid over de regels voor de kerkelijke verstandhoudingen en aan de vrees voor roomse overheersing.
Op straat werden strijdliederen gehoord. Voor sommigen was de Tachtigjarige Oorlog vergeefs gevoerd. Anderen meenden de rook van de brandstapels op afstand al te ruiken. Jongens gingen de straat op met de uitroep ”Protestanten, word wakker; gedenk Jan de Bakker”.
Priesters en nonnen konden nauwelijks over straat vanwege openlijke beledigingen. Rooms-katholieke dienstboden kregen ontslag en protestanten meden de winkels van roomse middenstanders. Straatverkopers verkochten uitgeknipte prentjes van bisschoppen met een touwtje eraan, onder de uitroep: „Eén cent voor een bisschop, u kunt hem ook ophangen.”
In Den Haag ging het er fel aan toe, maar Amsterdam spande de kroon. Thorbecke riep via de commissarissen van de Koning op tot kalmte. De pauselijke nuntius bezwoer „de beminde gelovigen” zich lijdzaam in te houden en koning Willem III bezocht, tegen de zin van Thorbecke, Amsterdam om daar te betuigen dat door alles heen de band tussen het Huis van Oranje en Nederland wat hem betreft sterker was geworden. Op 17 april 1872 diende Thorbecke zijn ontslag in.
Boetepreek
Op diezelfde dag hield de Haagse predikant dr. C. E. van Koetsveld (de latere hofprediker) een preek over Lucas 8:16 naar aanleiding van de beroering en de misdragingen in protestantse kringen. De indringende preek eindigde met de woorden: „Gij wilt uw protestantse ijver tonen door te haten, medeburgers die met u dezelfde God aanbidden en op dezelfde Zaligmaker hopen, die alleen rooms-katholieken heten omdat zij zo zijn opgevoed. Het licht moet onder ons op de kandelaar. De Bijbel moet verspreid worden, want die is de enige vijand voor wie Rome tot in het gebeente siddert, die het nooit overwinnen kan en voor wie eens -mijn geloof zegt het mij- het gekroonde hoofd zich ontbloten en alle knie zich buigen zal.”
Opmerkelijk is dat paus Benedictus XVI recentelijk de beminde gelovigen in alle landen heeft opgeroepen elke dag de Bijbel te lezen.