Politie: We gingen te lang uit van betrokkenheid Jansons
De Utrechtse politie heeft Arjen Jansons, de vader van de in 1999 vermoorde 13-jarige Sybine, destijds „te lang” verdacht van mogelijke betrokkenheid bij de verdwijning van zijn dochter.
Dat erkent de Utrechtse politiecommissaris Ad Sanders, destijds een van de leiders van het onderzoek in de zaak, maandag desgevraagd.Jansons was geschokt dat hij drie weken na de vermissing van zijn dochter Sybine andermaal werd verhoord. Ook werd toen zijn alibi „zeer rigoureus” nagetrokken. Dat schrijft hij in zijn maandag gepresenteerde boek ”In het bos zijn de wilde dieren. De moord op Sybine Jansons”.
Ook zijn vrouw en hun dochter Hanna ondergingen drie weken na de vermissing een verhoor. Volgens moeder Jansons werd gezinspeeld op de geloofsopvoeding in huize Jansons. Die zou ertoe geleid kunnen hebben dat Sybine zou kunnen zijn weggelopen.
Politiecommissaris Sanders zegt zich goed te kunnen voorstellen dat de gang van zaken voor de familie Jansons „pijnlijk” was. „In het vervolg moeten we sneller zo’n direct betrokkene uitsluiten als dader.”
Wel wijst Sanders erop dat het bij dergelijke verdwijningen „noodzakelijk” is dat ook de alibi’s van familieleden en bekenden worden nagetrokken. „De geschiedenis leert immers dat de dader zich ook in de directe omgeving van het slachtoffer kan bevinden.”
Dat er tijdens de verhoren welbewust een link is gelegd tussen de verdwijning van Sybine en de geloofsopvoeding, spreekt Sanders tegen. „De verhoren gingen over de manier van opvoeding. Dat soort vragen wordt ook gesteld bij niet-gelovigen.”
Jansons vindt het „schokkend” dat de naam van Martin C. in het voorjaar van 1999 al opdook, terwijl de man in het najaar van 1999 is aangehouden.
Tijdens het rechercheonderzoek is de naam van Martin C. in een gesprek tussen Utrechtse rechercheurs en rechercheurs van Amsterdam-Amstelland genoemd. Naar aanleiding van dat gesprek is later zijn achternaam echter verkeerd gespeld, waardoor de naam van C. niet in de landelijke systemen werd gevonden.
Sanders erkent dat die gang van zaken „niet correct” is. Wel wijst hij erop dat rechercheurs hun „uiterste best” deden om de dader op te sporen en dat bij de diverse politieregio’s tientallen dossiers van potentiële verdachten zijn opgevraagd. Hij vindt het achteraf gezien „ontzettend jammer” dat in Amsterdam-Amstelland in het voorjaar van 1999 de naam van C. alleen mondeling ter sprake is geweest, maar dat er toen geen schriftelijk dossier van de man is overlegd.
De kritiek van Jansons dat het onderzoek naar zedendelinquenten zich aanvankelijk vooral richtte op 1400 mensen in de Utrechtse regio, wil Sanders nuanceren. „De mankracht die is ingezet in de zaak-Jansons is nog nooit geëvenaard. Binnen vier dagen zaten 200 rechercheurs op de zaak. Binnen een paar weken richtten we onze aandacht niet alleen op zedendelinquenten in de regio, maar ook op verdachte personen elders in Nederland.”
Martin C. werd in het najaar van 1999 opgepakt. Hij werd later veroordeeld tot 17,5 jaar cel en tbs, ook voor het verkrachten van twee jonge vrouwen.