„Veroordeling Van Bommel goed mogelijk”
Heeft de aangifte van advocaat mr. Bram Moszkowicz tegen onder meer SP-Kamerlid Van Bommel kans van slagen? Twee rechtsgeleerden reageren verdeeld.
„Intifada! Intifada! Palestina vrij!” scandeerde SP-Kamerlid Harry van Bommel op 3 januari tijdens een pro-Palestijnse betoging in Amsterdam. Hij werd vergezeld van onder meer mede-SP-kamerlid Karabulut en Gretta Duisenberg. Tijdens dezelfde demonstratie schreeuwden andere betogers: ”Hamas, Hamas, Joden aan het gas”.De Amsterdamse strafpleiter Moszkowicz en in zijn kielzog tientallen anderen deden aangifte tegen onder meer de twee SP-politici. De advocaat vindt dat Van Bommel en zijn aanhangers aanzetten tot haat, geweld en discriminatie jegens de Joodse bevolkingsgroep.
Zelf zegt de SP’er dat hij met de term ”Intifada” doelt op geweldloos verzet. Ook stelt hij de kreet ”Hamas, Hamas, Joden aan het gas” tijdens de betoging niet te hebben gehoord. Anders zou hij zich naar eigen zeggen hebben terug getrokken.
De orthodox-christelijke rechtsgeleerde mr. dr. Matthijs de Blois, verbonden aan de Universiteit Utrecht, denkt dat het goed mogelijk is dat de rechter de SP’er zal veroordelen. Juist ook omdat de zaak draait om mogelijk antisemitische uitlatingen. „Ik kan me voorstellen dat de rechter extra gevoelig is voor discriminatie van Joden. De holocaust heeft immers plaatsgevonden.”
Het wil er bij De Blois niet erg in dat de term intifada in huidige tijdsgewricht ook kan doelen op geweldloos verzet. „In het algemene spraakgebruik zit het woord ”intifada” heel dicht aan tegen fysiek geweld, aanslagen tegen de staat Israël, dan wel Joden in het algemeen. Dat leert ons de geschiedenis. Denk aan het stenen gooien, aan de zelfmoordaanslagen door Palestijnen.”
Zeker van politici mag bij „zo’n gevoelig issue zorgvuldig woordgebruik” worden verwacht, vindt De Blois. „Een parlementariër moet professioneel zijn woorden wegen. Je mag van hem andere taal verwachten dan van een vmbo’er die de straat opgaat en wat roept.”
De rechtsgeleerde wijst erop dat demonstranten ook op meer vreedzame wijze hun standpunten kunnen vertolken. „Neem de recente pro-Israël-demonstratie in Den Haag. Daar werden geen dingen geroepen als: „Ha, we zullen die Palestijnen over de kling jagen.”
De Blois kan zich voorstellen dat de rechter Van Bommel ook aanrekent dat mededemonstranten ”Hamas, Hamas, Joden aan het gas” riepen. „Van Bommel is zeer wel vertrouwd met de gepolariseerde discussie rond Israël. Als politicus dien je je af te vragen aan wie je je conformeert tijdens een demonstratie. Het klinkt naïef als Van Bommel zou zeggen dat hij er niks van geweten heeft dat dit soort dingen zijn geroepen of zouden kunnen worden geroepen.”
Wel zal het bewijstechnisch „moeilijk” zijn om vast te stellen dat de SP’er de gewraakte kreten heeft gehoord.
De Blois wijst erop dat de rechter de SP’ers op grond van artikel 137 f van het Wetboek van Strafrecht zou kunnen veroordelen. Dat wetsartikel stelt iemand strafbaar die deelneemt aan een activiteit die gericht is op discriminatie van mensen wegens onder meer godsdienst of ras. „Op grond van een krantenfoto lijkt het erop dat Van Bommel tijdens de demonstratie voorop wandelde, samen met iemand als Gretta Duisenberg. Het is dus bepaald niet zo dat hij liep te winkelen en per ongeluk in de stoet verzeild raakte.”
De Hoge Raad handhaafde in 2003 een vonnis tegen toenmalig Kamerlid Hans Janmaat van de Centrumdemocraten (CD). Janmaat riep tijdens een betoging in 1996 in Zwolle dat hij een eind zou maken aan de multiculturele samenleving als hij aan de macht zou komen. Doorslaggevend was echter dat hij vergezeld werd van enkele demonstranten die leuzen scandeerden als: ”Eigen volk eerst” en ”Vol is vol”. De rechter oordeelde dat er sprake was van discriminatie.
De Blois: „Wat Janmaat en zijn aanhangers riepen, verbleekt bij het ”Intifada” van Van Bommel en de Hamas-leuzen van de demonstranten in de betoging in Amsterdam. Joden aan het gas: dat is heel verschrikkelijk. Die leus verwijst rechtstreeks naar de holocaust.”
Voor dr. A. Nieuwenhuis, hoofddocent staatsrecht aan de Universiteit van Amsterdam en publicist op het terrein van de vrijheid van meningsuiting, zou het „vrij ver” gaan als SP-Kamerlid Van Bommel en de zijnen zouden worden veroordeeld. „Van Bommel zegt dat hij niet gehoord heeft dat er werd geroepen ”Hamas, Hamas, Joden aan het gas”. Het zou wel heel ver gaan als je bij het meelopen tijdens een betoging rekening moeten houden met alles wat er geroepen wordt. Of iets niet tegen de strafwet ingaat.”
Als tijdens de betoging spandoeken met de gewraakte tekst zouden circuleren, „is dat wel wat anders”, tekent Nieuwenhuis aan.
Anders dan De Blois vindt Nieuwenhuis Van Bommels verklaring dat hij met zijn leus ”Intifada” doelt op geweldloos verzet wel acceptabel. „Je kunt ook oproepen tot strijd in overdrachtelijke, symbolische zin.”
Oproepen tot geweld is niet per definitie strafbaar, stelt Nieuwenhuis. „Je kunt ook roepen dat de Taliban veel harder, via bombardementen, moet worden aangepakt.”
Tijdens een eventuele rechtszaak zal van „vrij groot belang” zijn of Van Bommel daadwerkelijk de Hamas-leus van de andere betogers heeft gehoord. „Als dat bewezen wordt verklaard, zou zijn oproep tot intifada wél in een context kunnen worden geplaatst waarin wordt aangezet tot haat, geweld en discriminatie jegens de Joden.”
Mag juist van een volksvertegenwoordiger zorgvuldig woordgebruik worden verlangd, ook omdat hij een voorbeeldfunctie heeft? „De geleerden zijn het daar niet over eens”, reageert Nieuwenhuis. „De ene groep vindt dat een parlementariër, in en buiten de Tweede Kamer, juist bij uitstek een grote uitingsvrijheid moet kunnen hebben. Anderen zijn van mening dat Kamerleden een gezaghebbende voorbeeldfunctie hebben en dat zeker zij bij hun uitspraken binnen de kaders van de wet moeten blijven. Zelf zie ik niet zo’n groot verschil tussen Kamerleden en gewone burgers. Beide groepen moet een grote uitingsvrijheid hebben.”