Belgische banen gaan naar Oost-Europa
België is in Europa koploper als het gaat om verlies van werkgelegenheid aan de lagelonenlanden uit Oost-Europa. De dinsdag aangekondigde sluiting van de Philips-vestiging in Hasselt, met het verlies van ruim 1000 arbeidsplaatsen, staat dan ook niet op zichzelf.
Werknemers mogen zich zelfs opmaken voor nog meer slecht nieuws. Vooral wegens de hoge loonkosten vrezen werkgevers de komende jaren het verlies van nog eens duizenden banen.
„De geluiden uit industriële kring die ons bereiken, beloven weinig goeds”, zegt economisch adviseur Edward Roosens van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO). „In alle gevallen klagen werkgevers over de hoge loonkosten. Dat is echt een structureel probleem, waar de regering weinig aan kan of wil doen.”
Roosens maakt een snelle berekening. „Voor de prijs van één werknemer in België zet je in Hongarije vier mensen aan het werk. En je kunt die bovendien nog eens 25 tot 30 procent boven het in die landen gangbare loon betalen. Belgische werknemers hebben wel een goede naam, zijn gemotiveerd en goed geschoold, maar op een gegeven moment wegen die voordelen niet meer tegen de zeer hoge lasten op.”
Ook in vergelijking met Nederland is België voor een werkgever een duur land. Een gemiddelde mannelijke medewerker in de industrie kost een Belgische werkgever jaarlijks 47.199 euro per jaar aan loonkosten. In Nederland liggen die lasten met 36.411 euro 29,6 procent lager, zo blijkt uit cijfers van het VBO.
België is bovendien alleen een fiscaal eldorado voor de zeer welgestelden, die geen vermogensbelasting betalen. Werknemers betalen juist meer belasting dan in Nederland. Om dat te compenseren moet een Belgische baas zijn ’Jef Modaal’ ook nog eens een gemiddeld brutosalaris van 33.000 euro betalen. De gemiddelde Nederlandse arbeider in de industrie krijgt jaarlijks 30.000 bruto op zijn rekening gestort. Dat is een verschil van nog eens 10 procent.
Roosens vindt het om die reden niet vreemd dat een buitenlandse onderneming zoals Philips België achter zich laat. „Belgische bedrijven zijn minder snel geneigd hele productiebedrijven over te plaatsen naar Tsjechië, Hongarije of ook Portugal. Maar nieuwe investeringen doen ze hier ook niet meer, met alle negatieve gevolgen op termijn.”
Politici en vakbonden reageren bij elke bedrijfssluiting bijna identiek. „De winstbeluste werkgever krijgt de schuld. Zelden hoor je iemand over de veel te hoge lasten voor diezelfde werkgever, die echt niet uit plezier een bedrijf wil sluiten.”
Volgens Roosens speelden in 1991 bij de geruchtmakende sluiting van de Renault-fabriek in Vilvoorde eveneens de hoge loonkosten een doorslaggevende rol. Renault moest op dat moment saneren. Bedrijfssluitingen liggen in eigen land gevoeliger dan over de grens. Dus ging Vilvoorde dicht. De Franse autoproducent werd nationalisme verweten.
Bovendien viel heel België over het feit dat de fabriek van de ene dag op de andere, zonder consultatie van bonden of ondernemingsraad, dicht moest. Drieduizend mensen kwamen op straat te staan. „Niemand heeft toen iets gezegd over de loonlasten, maar dat speelde echt ook een heel belangrijke rol”, zegt Roosens.
De Vlaamse liberalen, de grootste regeringspartij, maakten in het verleden in de oppositie nog wel een punt van lastenverlaging voor ondernemers. Eenmaal in de regering, was het volgens Roosens moeilijk voor hen om op dit punt „een werkbare coalitie te vormen.” Roosens: „Aan Franstalige kant waren de socialisten nodig en voor hen staan lagere loonkosten gelijk aan cadeaus voor het bedrijfsleven. Dat ligt daar heel moeilijk.”
De regering voerde wel een belastingverlaging door, waarvan de meeste werkgevers pas vanaf 2006 zullen profiteren. Ook werd een voorzichtig begin gemaakt met lastenverlaging. In 2001 zette de regering die weer stop, omdat volgens de VBO-adviseur de resultaten voor de regering te moeilijk meetbaar waren.
Vlaanderen heeft wel een sterke auto-industrie. Zo gaat Volvo fors uitbreiden in Gent, wat 2000 nieuwe banen oplevert. De Vlaamse regionale regering heeft met impulsen van liberalen en socialisten veel werk gemaakt van subsidies en goedkope bedrijfsterreinen voor deze motor van de plaatselijke economie.
Roosens: „Het is heel goed dat zoiets gebeurt, maar meer kan de Vlaamse overheid ook niet. Zij gaan niet over loonkosten. Met de auto-industrie gaat het nu wel goed, maar wij vrezen de komende maanden echt voor andere sectoren, bijvoorbeeld de metaal- en elektrobedrijven.”