Eed op Allah
De vragen die SGP en PVV vorig jaar aan minister Ter Horst (Binnenlandse Zaken) stelden over het afleggen van de eed op Allah door politieagenten van het korps Hollands Midden, hebben -dat is het eerste wat hierover gezegd kan worden- tot verheldering geleid. Het afleggen van zo’n eed is niet toegestaan, antwoordde de bewindsvrouw deze week onomwonden.
Kamerleden en rijksambtenaren, en dus ook politieagenten, hebben wettelijk gezien slechts twee mogelijkheden: zij leggen of de eed of de belofte af. Die eed is voor hen maar op één manier gedefinieerd: Zo waarlijk helpe mij God almachtig. En de belofte kent ook maar één formulering: Dat verklaar en beloof ik.Anders ligt het volgens de minister bij provinciale of gemeentelijke volksvertegenwoordigers, bestuurders en ambtenaren. Gemeenten en provincies hebben een zekere vrijheid om zelf hun eedsformule in te vullen. En ook in het leger bestaat, om historische redenen, de mogelijkheid om de eed op Allah af te leggen.
Kwestie afgedaan? Dat niet bepaald. Deze zaak zal de gemoederen blijven bezighouden zolang we in een maatschappij leven die een aanzienlijk en groeiend aantal moslims, hindoes en andere religieuzen telt. Vanuit die groepen zal de vraag blijven opkomen of er ook een eed gezworen mag worden op de eigen godheid.
De kwestie is bovendien niet afgedaan, omdat opnieuw blijkt dat Nederland geen consistente benadering van dit probleem kent. Het feit dat de ene ambtenaar wel mag zweren op Allah en de Koran en de andere niet, is zakelijk gezien nauwelijks of niet onderbouwd. Dat roept onvermijdelijk de wens op tot uniformering. Daarbij zijn grofweg twee mogelijkheden: of de rijksoverheid verruimt haar regels, of de lagere overheden passen zich aan aan wat bij het Rijk gangbaar is.
Dat laatste verdient duidelijk de voorkeur. De eed is in onze rechtsstaat een belangrijk instrument. Dat moeten we niet laten verworden tot een potpourri van formuleringen. Staan we de eed op Allah toe, dan is in feite het einde zoek en kan er een onbeperkt aantal varianten ontstaan. Daarom is het het beste ons te beperken tot de twee gangbare formuleringen van eed en belofte. De huidige eedsformule komt op uit het joods-christelijke verleden, waaraan we met elkaar veel te danken hebben. Goed beschouwd is er geen enkele reden deze erfenis overboord te gooien.
Voor mensen die persoonlijk moeite hebben met de eed, bestaat er de belofte. De kracht van de belofte is weliswaar minder groot dan die van de eed, aangezien mensen in het eerste geval terugvallen op zichzelf, terwijl zij in het tweede geval de hulp inroepen van een Macht buiten hen, maar daar staat tegenover dat het ook wel iets merkwaardigs heeft als uitgesproken atheïsten de hulp van God inroepen.
Hoe dit ook zij, twee keuzemogelijkheden is genoeg. Religieuzen hebben de eed, areligieuzen de belofte. De moslim Aboutaleb legde bij zijn installatie als burgemeester van Rotterdam onbekommerd de eed af. Dat hij bij het uitspreken van de formule waarschijnlijk niet dacht aan de enige ware God zal door christenen betreurd worden, maar behoort uiteindelijk tot de eigen verantwoordelijkheid van deze politicus.