Schrimm speurt naar nazimisdadigers
De Duitse politie deed een paar weken geleden een inval in een huis in Düsseldorf. De 89-jarige bewoner zou als SS’er betrokken zijn geweest bij de moord op zestig Hongaarse Joden in 1945. Voor het oplossen van moorden uit de nazitijd heeft de Duitse justitie nog altijd een apart bureau. De mogelijkheid dat er nieuwe zaken boven water komen mag misschien klein lijken, maar zolang er nog een kansje is, werken de Duitse speurneuzen door. „Het is duidelijk dat de kans op succes met de dag geringer wordt.”
Kurt Schrimm is een kleine, onopvallende man die aan weinig woorden genoeg heeft. Al 25 jaar is hij de schrik van veel vergeten nazimoordenaars. Samen met zijn team zoekt de officier van justitie naar misdadigers uit de Tweede Wereldoorlog die tot nu toe de dans ontsprongen.Schrimm (1949) doet het licht aan in zijn werkkamer in Ludwigsburg in Zuid-Duitsland. Op tafel ligt een ordner met het korte opschrift ”Demjanjuk”. Een collega op de zogenaamde ”Zentralstelle” is al acht maanden onafgebroken bezig met de zaak van deze Oekraïense kampwachter. Schrimms map bevat alleen het hoognodige. De rechercheur houdt zijn armen wijd om te tonen hoeveel ordners zijn collega over de zaak heeft.
De Zentralstelle kondigde in november een nieuwe zaak aan tegen Ivan Demjanjuk, die nu in de Verenigde Staten woont. In 1988 werd hij in Israël ter dood veroordeeld voor zijn werk in het vernietigingskamp Treblinka, maar in 1993 vrijgesproken. De Duitsers willen hem nu vervolgen voor zijn hulp in een ander kamp, Sobibor. „De autoriteiten in de Verenigde Staten zeggen graag mee te werken.”
Of het ooit tot een rechtszaak komt, hangt eerst af van medewerking aan Duitse kant. De leider van de Zentralstelle is wel hoofdofficier van justitie (”Oberstaatsanwalt”), maar hij mag geen zaken voeren. Onderzoek van maanden -en soms jaren- moet Schrimm overdragen aan de collega-aanklagers bij het openbaar ministerie, die het dan zelfs kunnen afwijzen. „Bij de oprichting van ons bureau in 1958 is dat zo geregeld”, zegt Schrimm. „Waarom weet ik eigenlijk niet.”
Aan de achterkant van de villa klopt in de zogenaamde ”Kartei” het hart van vijftig jaar speurwerk. Het lijkt een ruimte vol saaie ladenkasten, maar in dit archief zitten 1,6 miljoen kaarten met namen en gegevens. Schrimms assistent haalt de kaart van Demjanjuk voor de dag. Een geel document in een plastic hoesje. Kort staan er de ontwikkelingen in de zaak op. Nummers verwijzen naar dossiers, zowel hier in huis als elders. Digitalisering van al de kaarten lijkt voorlopig niet haalbaar.
In een andere ruimte neemt Schrimm een dossiermap van de plank. „Verslag van archiefwerk in Moskou”, bromt hij na enig bladeren. Hij wijst op kartonnen dozen boven op de stelling. „Zuurvrij. Vijfhonderd jaar houdbaar”, klinkt het kort.
Detective
De opdracht van de Zentralle is in een paar regels samen te vatten, zegt Schrimm. „Wij moeten moorden uit de nazitijd oplossen. Wij beperken ons tot zaken waarbij de dader of het slachtoffer Duitser was. Of als er werd gehandeld in Duitse opdracht. Zodoende kunnen we ook in het buitenland werken.”
Zestig jaar na de Tweede Wereldoorlog komt de vraag op: Bent u jurist of historicus?
Grinnikend: „Ongeveer 45 procent historicus, 45 procent detective en de laatste 10 procent pas jurist.”
Kunt u na zo veel jaren nog iets nieuws vinden?
„Nou ja, je kunt het tenminste niet uitsluiten. De Duitse autoriteiten hebben besloten dat ons bureau blijft bestaan zolang er een kans is dat we nieuwe zaken openen. Maar het is duidelijk dat de kans op succes met de dag geringer wordt.”
Schrimm was twintig jaar lang officier van justitie in zijn geboortestad Stuttgart. In 2000 werd hij leider van de Zentralstelle. „Begin jaren tachtig had ik me al gespecialiseerd in nazimisdaden. Zodoende was het een logische overstap naar dit werk.”
De opvallendste zaak die hij als officier deed was die tegen Josef Schwammberger. „Deze Oostenrijkse nazi had in Argentinië een nieuw bestaan opgebouwd. Die zaak heeft me in totaal meer dan vier jaar gekost.
Al in 1963 was Schwammberger bekend op het parket in Stuttgart. Maar pas in 1987 werd duidelijk waar hij zich ophield. De politie daar nam hem in voorarrest. Met iemand van de federale recherche ben ik naar Argentinië gegaan voor de identificatie. Na zijn vlucht in 1947 uit Frans krijgsgevangenschap waren zijn vingerafdrukken bewaard. Die hebben we in Argentinië gecontroleerd.”
En, klopten ze?
Lachend: „Ja, alle tien.”
Wat is de grootste hindernis in uw werk?
„Wij moeten meer dan zestig jaar na dato nog bewijzen dat het niet ging om doodslag maar om moord. Doodslag verjaart volgens de Duitse wet, moord niet. Maar het aantonen van iemands boze opzet wordt met de dag moeilijker. Vooral omdat er steeds minder getuigen zijn. Al jaren realiseren we ons dus dat ons werk naar een einde gaat.”
Tegelijk openen er zich nieuwe deuren voor de rechercheurs uit Ludwigsburg. „Tijdens de Koude Oorlog waren documenten uit Oost-Europa niet toegankelijk. Inmiddels kunnen we al die archieven uitspitten. Oekraïne en Wit-Rusland hebben we gedaan. Dit jaar hopen we in Moskou alles te gaan kopiëren.”
Hoe vindt u in die grote archieven wat u nodig hebt?
„Meestal gaan we uit van specifieke gebeurtenissen. In november 1943 bijvoorbeeld werden in de kampen rond Lublin in Polen binnen enkele dagen 40.000 Joden vermoord. We weten niet goed welke eenheden dit hebben gedaan. We zoeken dan processtukken waarin we aanwijzingen hopen te vinden.”
Als je het geluk hebt een aanwijzing te vinden, heb je echter nog lang geen zaak. „Soms stuit je op ene soldaat Friedrich Müller. Duitsland kent veel mensen met die naam. Zelfs met zijn geboortdatum is het een enorme klus bij de juiste persoon uit te komen. Als die dan nog leeft.”
In Zuid-Amerika ging het anders. Daar kregen de speurders zomaar een lijst van tienduizenden namen. „In 2005 ontdekten we dat vrijwel alle nazi’s die die kant uit vluchtten, een pas van het Rode Kruis hadden. De namen van alle pashouders zijn bewaard gebleven. Dat bracht ons ertoe alle Duitse namen in die lijst na te trekken. In totaal zijn het 800.000 personen, die niet zijn uitgesplitst naar nationaliteit. We zien alle bekende namen terug: Schwammberger, Mengele, Eichmann.
Tot nu toe heeft dit nog niets opgeleverd. Dit jaar gaan we er in Chili mee verder. Daarna pakken we Brazilië.
Deze maand hopen we ook nog naar Praag te gaan, waar archieven zijn over de Waffen-SS. Daarin zouden ongelooflijke toevalstreffers kunnen zitten. In maart gaan we naar Washington. Daar is een dossier van de acht mensen die vanwege hun naziverleden het Amerikaanse staatsburgerschap is ontnomen. Je weet nooit of daar een tweede Demjanjuk tussen zit.”
Verwacht u nog eens een grote vis te vangen?
„Nee, de grote vissen zijn allemaal overleden. Mensen werden niet op hun twintigste officier. De verdachten die nu nog leven, zijn hoogbejaard en zaten in de lagere rangen.
Wel hebben we twee mensen hoog op ons lijstje. De eerste is Aribert Heim, een kamparts. Zijn erfgenamen hebben nooit een doodsbericht gehad, dus waarschijnlijk leeft hij nog. Maar we weten niet waar hij zit. Geruchten lopen uiteen van Spanje tot Chili.
De tweede is Alois Brunner, assistent van Eichmann en later kampcommandant. Mogelijk houdt hij zich op in Syrië, ook al weten we niet of hij nog leeft.”
Na jaren nauwgezet onderzoek kan de rechter altijd nog tot vrijspraak besluiten. Wat doet dat met u?
„Dat hangt helemaal af van de gronden waarop iemand onschuldig wordt verklaard”, zegt Schrimm schouderophalend. „Als jurist ben ik in de eerste plaats geïnteresseerd in de motivering.”
Maar ook bij vrijspraak op goede gronden is alle inzet voor niets geweest.
„Tja, dat hoort erbij. Ik heb een zaak gedaan tegen nazimisdadiger Julius Viel, die later naam maakte als journalist. Hij werd veroordeeld en ging in hoger beroep. Maar twee weken voordat de appelzaak diende, stierf hij. Wettelijk gezien moest hij onschuldig worden geacht, want in theorie had hij kunnen worden vrijgesproken. Dat is natuurlijk wel jammer, maar het frustreert me niet.”
Schrimm slaat op het dossier-Demjanjuk. „Met collega-onderzoekers spreek ik de zaken altijd grondig door. De mogelijkheid van vrijspraak brengt ons ertoe geen zaak zonder goed bewijs de deur uit te doen.”
Schwammberger was bij zijn uitlevering 78. Demjanjuk is nu 88. Heeft het zin oude mensen voor het gerecht te dagen?
„Door de zaak-Schwammberger kwam ik in New York bij een Jodin van 89. Zij zei me: Ik heb zo veel jaren op deze dag gewacht. Ik heb alles verteld aan mijn kinderen, mijn vrienden, aan iedereen. Nu eindelijk kan ik het vertellen aan de Duitse staat.
Er zijn verschillende redenen waarom misdadigers worden gestraft. De eerste is afschrikking. Dat gaat bij Demjanjuk niet meer op. De tweede is resocialisatie. Die heeft bij hem al plaatsgevonden. Maar als derde is er het element van genoegdoening aan de slachtoffers. Door die ontmoeting in New York weet ik dat dit na zestig jaar nog geldt.”
Hebt u bij nazimisdadigers wel eens berouw gezien?
Stellig: „Nog nooit. Schwammberger was een dader uit overtuiging. Hij had voor zichzelf verklaringen gezocht. Zijn overtuiging was niet veranderd. Hij had niets fout gedaan en had dus ook niets te betreuren.
Zes lange dagen bracht ik al pratend met hem door. In zijn Oostenrijkse dialect keuvelde hij uitgebreid over zijn jeugd. Aan het eind van zo’n dag zei mijn secretaresse eens: „Dit is een oude grootvader, geen massamoordenaar.” Zelf was ik te ervaren om me daardoor te laten inpakken.
Dat veranderde echter volkomen toen we over de oorlog begonnen. Hij verloor zijn zelfbeheersing en zijn gemoedelijkheid. Dat verschil zag mijn secretaresse ook.”
Hebt u in de archieven wel eens op uw eigen naam gezocht?
„Nee. Maar ik ken wel het verleden van mijn voorgeslacht. Mijn vader was soldaat in Frankrijk en waarschijnlijk nog in Nederland. Later ging hij naar het oostfront, waar hij gewond van vandaan gekomen is. Hij sprak er nooit meer over. Zes jaar oorlog vond hij lang genoeg.
Mijn schoonvader heeft ook bij Leningrad gevochten. Die is nu te oud om er over te praten, maar hij heeft er nooit over gezwegen.
Mijn grootvader was communist en werd in 1933 geïnterneerd. Door invloedrijke contacten werd hij bevrijd, waarna hij niet meer actief is geweest.”
Gaan Duitsers anders met de oorlog om dan andere Europeanen?
„Ja. In de omgang met Joden zijn Duitsers nog altijd heel voorzichtig. Na de oorlog wilde Duitsland een streep trekken onder het verleden. Daarom duurde het tot 1958 voordat dit bureau werd opgericht. In andere landen was dat niet veel anders.
Nu is dat heel anders. In 1958 schaamde de burgemeester van Ludwigsburg zich ervoor dat ons bureau zich hier had gevestigd. Vandaag is de burgemeester trots op ons.”
Heeft het Duitse volk de oorlog verwerkt?
„Nog niet helemaal. Als het over de bombardementen op Dresden gaat, zegt menige Duitser direct: „Ja, maar wij waren met alles begonnen - Wir haben alles angefangen. Zolang er van beide kanten nog overlevenden zijn, is de situatie niet volledig normaal.”
Vindt u het erg nazi-jager te worden genoemd?
„Wij horen dat niet graag. Wij jagen niet op mensen. Het gaat ons niet om nazi’s, maar om moordenaars. Net als de rest van politie en justitie proberen wij misdrijven op te klaren.”
Staat u met uw privénummer in het telefoonboek?
„Ja hoor. Toen ik als officier van justitie zaken tegen RAF-terroristen deed, heb ik een tijd niet in het boek gestaan, maar dat is al weer jaren geleden. Op het bureau krijg ik wel eens een anonieme brief met beschimpingen. Maar eigenlijk nooit dreigementen.”
U bent ook CDU-raadslid. Is dat geen vreemde combinatie?
„Nee, waarom zou dat? Er werd me gevraagd me kandidaat te stellen. Waarom niet, dacht ik. Daarmee kan ik iets doen voor de gemeenschap.”
Zentralstelle
Het Hoofdbureau voor Opheldering van Nationaalsocialistische misdaden (Zentrale Stelle der Landesjustizverwaltungen zur Aufklärung nationalsozialistischer Verbrechen, kortweg Zentralstelle) werd eind 1958 in het leven geroepen. Steeds duidelijker bleek immers dat de grote processen in Neurenberg geen streep onder het verleden hadden gezet.
Toen een voormalige nazimisdadiger via het gerecht eiste dat hij weer ambtenaar kon worden, wist de Duitse justitie dat er nog veel werk was. Vandaar de Zentralstelle in Ludwigsburg.
Onderzoekers hebben berekend dat ongeveer 200.000 Duitsers en Oostenrijkers aan de Holocaust hebben meegewerkt. Na de oorlog zijn er tegen ongeveer 110.000 mensen onderzoeken geweest. Maar slechts een kleine 6500 personen zijn werkelijk veroordeeld. Deze balans zal waarschijnlijk niet meer veranderen.
De Zentralstelle vierde begin december het vijftigjarig bestaan. De laatste jaren werkt het bureau steeds meer samen met het Duitse Bundesarchiv. Onder voorwaarden is het materiaal in Ludwigsburg toegankelijk.