Geweten
Het is zeker dat duizenden en nog eens duizenden zonder getal over geen dood of eeuwigheid denken.
En het geschiedde dat de bedelaar stierf (…) en de rijke stierf ook.” Lukas 16:22 en 23.Zij bekommeren zich nooit over hun uiteinde, of het zijn zal als dat van Lazarus, of als dat van die rijke man. Zo onverschillig leven ze voort. Zij leggen al de leden van hun lichaam aan tot wapens van ongerechtigheid, oren en ogen zijn geopend voor ijdel geklap. Zo leven zij zorgeloos zonder enige achterdocht, alsof het graf nooit zal worden geopend en alsof geen opstanding der doden te wachten is. Ze zien dagelijks zo veel lichamen die naar het graf worden dragen. „De mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan in de straten om.” Zij vergezellen de lijken naar de groeve. Dit alles zien en doen zij dagelijks, zonder de minste achterdocht over hun eigen dood. Ja, velen schrikken en beven als er maar over sterven en begraven gesproken wordt, terwijl deze dingen toch het algemene lot van de mensen zijn. Want wat man leeft er die de dood niet zien zal? Waar komt dit anders vandaan, dan omdat hun geweten het aanzegt? De dood en het graf zijn immers wanneer zij zo voortgaan hun voorland en zullen hen doen nederdalen in de tweede dood, in de poel van rampzaligheid.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht (”De predikende en wonderdoende Christus”, 1754)