Drie punten aan de steek
Wellicht zijn er lezers van deze rubriek die zich de aflevering herinneren over de drie punten van de preek. Er kwamen enkele mooie, aanvullende reacties op.
Een van de ontvangen aanvullingen ging over een onlangs overleden predikant, wiens naam we hier niet willen noemen. Die dominee preekte eens over de roeping van Zacheüs. Hij „verdeelde zijn stof” als volgt: 1) Zacheüs in de boom, 2) Zacheüs uit de boom en 3) Zacheüs onder de boom. Zulke punten worden niet gauw vergeten.En wat te denken van een predikant die, als antwoord op een uit dezelfde gemeente voor de derde of vierde maal ontvangen beroep, aan de roepende gemeente een briefkaart stuurde met daarop eveneens drie punten: „Broeders, ik wil niet, ik hoef niet en ik kom niet.” De toepassing? Die was niet moeilijk - de gemeente bleef vacant.
En een bevriende predikant schreef onder zijn reactie: „Ik ga nu snel naar een kerkenraadsvergadering met… 30 punten!”
Trits
Een meer wetenschappelijke reactie werd door een andere lezer aangereikt. Die schreef dat een trits al vanaf de Romeinse tijd heel belangrijk is geweest. Deze trits hoor je niet alleen vanaf de preekstoel, maar ook in het dagelijkse spraakgebruik. De drieslag zou meer overtuigingskracht hebben. Vandaar.
Denk slechts aan de veilingformule: eenmaal, andermaal, verkocht. Aan de zand-zeep-sodapotjes in grootmoeders keuken. Aan de vele afkortingen: CDA, SGP, ABN, PTT, KPN, TNT, gsm, s.v.p., dvd. Aan de bekende uitspraak die Julius Caesar deed in het jaar 47 voor de geboorte van de Zaligmaker, toen hij de slag bij Zela had gewonnen: veni, vidi, vici. Ik kwam, ik zag, ik overwon.
Nog enkele van die driedelingen? De naam van scholengemeenschap De Driestar, driemaal scheepsrecht en de grondformule van de Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Een van de briefschrijvers refereerde aan een artikel in het Vakblad Taal, waarin onlangs stond: „Als een schrijver of spreker maar twee voorbeelden aanvoert, is hij minder overtuigend. Gebruikt hij er vier, dan overvoert hij. Drie is precies genoeg.”
Geloof, hoop en liefde! En, we citeren met eerbied, de Heere Jezus gebruikte óók drie begrippen toen Hij sprak: „Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.” Zo zijn er Bijbelse argumenten te over om een driedeling aan te houden, wanneer over heilige onderwerpen wordt gesproken.
In weer een andere brief kregen we de volgende historische puntenverdeling aangereikt, toen de preek ging over de val in het paradijs: 1) valbaar geschapen, 2) herstelbaar gevallen, 3) onvalbaar hersteld. Dat doet denken aan een van de vele boeken van Willem Teellinck, waarvan de titel luidt: ”Adam rechtschapen, wanschapen, herschapen”.
Met dank aan de reageerders!
Kleervrijheid
We stappen nu even van dit puntige onderwerp af en leggen de verbinding naar wat in onze vorige aflevering stond: de driekante steek, en daarvandaan naar het aloude ambtsgewaad. Wat is daarover al veel te doen geweest in de geschiedenis. We kunnen de kemelsharen mantel van Johannes de Doper moeilijk onder het ambtsgewaad scharen. De kleding van de reformatoren evenmin. Maar daarna begon het.
Waar precies? Deze vraag blijft onbeantwoord; het stof van de geschiedenis is er niet af te blazen. De predikanten begonnen een lange mantel met een bef te dragen. We kunnen dat zien op oude portretten, die we in de boeken van de oude schrijvers kunnen aantreffen. Ds. Jodocus van Lodenstein zou de eerste prediker zijn geweest die het ambtsgewaad ging dragen. En dat terwijl zijn ambt- en plaatsgenoot Voetius een ambtsgewaad ondubbelzinnig afkeurde.
De ambtskleding ging, zij het in de laagste versnelling, met de mode mee, volgde deze op voorzichtige afstand. Lang hielden de korte broek, de mantel, de bef en de driekante steek het uit. Hoewel er bronnen zijn die erop wijzen dat deze kleding ooit het balkostuum was aan het verlichte Franse hof, gedragen tijdens de wufte feesten onder de diverse Lodewijken, bleef deze ’uitmonstering’ via afgescheiden predikanten en kruisdominees het langst hangen onder de ledeboerianen. Daarvan zijn ds. L. Boone en ds. W. H. Blaak het bekendst, maar ook ds. Cornelis van de Gruiter bleef tot zijn levenseinde het oude ambtsgewaad trouw. De bef, die de bekende oud gereformeerde ds. M. A. Mieras op de kansel droeg, was nog een laatste residu daarvan.
Korte broek
Wat kon het ook een onvrede geven als een predikant de oude ambtskleding verwisselde voor „nieuwmodische” kledij! Denk aan de bekende antitogabeweging in Middelburg en Vlissingen. Maar ook op andere plaatsen kon het afleggen van de oude, vertrouwde dracht aanleiding geven tot onvrede.
In zijn boek ”Een land dat voor geen wateren beeft” schreef H. J. van Dijk in 1971 over een echtgenote van een diaken, in verband met de ambtskleding. Kruisdominee W. H. Gispen, die in 1862 een beroep naar Giessendam aannam, was voorheen gewend om de oude kleding te dragen. In Giessendam verwisselde hij het oude met het nieuwe. Toen hij de diakenvrouw op straat tegenkwam, schrok zij: haar dominee had de korte broek, de lange zwarte kousen, de schoenen met zilveren gespen en de driekante steek met bef afgelegd! Hij droeg nu een hoge hoed en een lange, zwarte broek. Ze reageerde verontwaardigd. Daarop zei de predikant: „U wil ik wel een diep geheim vertellen, omdat ik weet dat het bij u veilig is: ik draag de korte broek nog.” Ze keek hem verwonderd aan - waarop de dominee zei: „Jazeker, ik draag de korte broek nog steeds… onder de andere!”
Drie zakjes
Ik keer ter afsluiting nog even terug naar de driedeling. Ds. M. Blok, die de gereformeerde gemeente van Rotterdam-Centrum diende van 1949 tot 1956, kreeg op een ledenvergadering de vraag waarom er drie collecten werden gehouden onder de dienst. Twee is toch voldoende? Hij had meteen zijn antwoord klaar: „Soms zitten er, helaas, wel eens mensen te slapen in de kerk. Als dat gebeurt tijdens het doorgeven van het eerste en tweede zakje, en men bij het derde zakje wakker wordt, kunnen zulke mensen hun geld alsnog in dat derde zakje doen.”