Een leven lang strijdlustig
Koningin Wilhelmina. Wie kent haar niet als de strenge, godsdienstige oude dame in de lange jas met een vos op de kraag? „Bij nadere kennismaking bleek ze veel levendiger te zijn dan ik aanvankelijk had gedacht”, zegt haar biograaf Cees Fasseur. Geen majesteit om zonder handschoenen aan te pakken, zeker, maar in haar brieven ook een charmante vrouw.
Twee kloeke delen schreef hij over haar, koningin Wilhelmina. In 1998 verscheen ”Wilhelmina - De jonge koningin” en in 2001 ”Wilhelmina - Krijgshaftig in een vormeloze jas”. Ter afsluiting waagt hij zich nog een keer aan haar met een soort postscriptum op haar biografie. Daarmee zet prof. dr. Cees Fasseur dan echt een punt achter pakweg 1400 pagina’s Wilhelmina, geboren op 31 augustus 1880 en overleden op 28 november 1962, gisteren veertig jaar geleden dus. Hij keert dan terug naar zijn oude liefde en specialisme: Nederlands-Indië, waar hij werd geboren en tot zijn achtste woonde.
Voordat hij zich aan de biografie over Nederlands misschien wel belangrijkste vorstin zette, studeerde Fasseur (63) rechten en geschiedenis. Hij was onder meer hoogleraar in de geschiedenis van de Nederlands-Indonesische betrekkingen aan de Universiteit Leiden. In 1992 werd hem gevraagd de biografie van Wilhelmina te schrijven. Die opdracht nam hij over van professor Manning uit Nijmegen, die in 1991 onverwachts was overleden. „De rol van mijzelf als wetgever op het ministerie van Justitie van 1965 tot 1986 was vermoedelijk in de keus voor mij als opvolger van Manning doorslaggevend. Bovendien was ik dat ook van 1990 tot 1994, voor de politiewetgeving. Men kende mij in Den Haag als jurist en het is voor een biografie over een koningin nuttig als je ook het staatsrecht enigszins beheerst”, memoreert Fasseur, sinds januari dit jaar raadsheer bij het gerechtshof te Amsterdam.
Een biograaf baseert zich het liefst op egodocumenten: brieven, dagboeken, notities van de hoofdpersoon zelf. Wilhelmina had al haar correspondentie vernietigd. Fasseur: „Alle literatuur berustte tot dan toe op wat mensen van haar vonden. Doordringen tot de echte Wilhelmina was er niet bij. Niemand kende haar brieven. Het enige wat men van haar wist was haar autobiografie ”Eenzaam maar niet alleen”.”
In die memoires geeft Wilhelmina op zijn minst een enigszins vertekend beeld van haar leven. „Het is de herinnering van een oude dame die terugkijkt op haar leven en die daarbij veel verdrongen heeft, vergeten is, en achteraf accenten gaat leggen op zaken die in haar levensjaren daarvoor niet gespeeld hebben”, aldus Fasseur. „Het is het verhaal van Wilhelmina dat ze een treurige jeugd heeft gehad, enig kind was en in een gouden kooi zat. Maar als je de brieven leest die zij schreef als meisje van een jaar of zestien blijkt veeleer het tegendeel. Daaruit komt eerder een sprankelende, opgewekte jonge dame naar voren.”
Gelukkig waren Juliana en Emma beduidend zuiniger met weggooien dan Wilhelmina. Zij gooiden de brieven die hun moeder stuurde, niet weg. „Emma heeft ze zorgvuldig in grote enveloppen gedaan met een lakzegels erop, met het verzoek niet te openen voor 1980, honderd jaar na de geboorte van Wilhelmina. Onder toezicht van de archivaris heb ik ze opengemaakt - en daar vielen dan die brieven uit.”
In haar epistels neemt Wilhelmina geen blad voor de mond. „Ze heeft werkelijk vele, vele honderden brieven aan onder anderen Emma geschreven, vanaf 1898 tot aan Emma’s dood in 1934, omdat de telefoon toen minder in zwang was. Zesendertig jaar lang heeft Wilhelmina zeker de helft van het jaar brieven zitten schrijven aan Emma. Tijdens de vakanties zie je dat bijna om de andere dag, zo niet dagelijks, kleine of grotere brieven worden gewisseld. Met de dood van Emma in 1934 valt er een hiaat. De briefwisseling met dochter Juliana begint in juni 1940, wanneer deze met haar twee dochters Beatrix en Irene naar Canada vertrekt.”
Voor het eerste deel van de biografie gebruikte Fasseur de brieven aan Emma tot 1918 en voor het tweede deel ging hij door met de brieven van Wilhelmina aan Juliana. De laatste brieven waren zelfs Loe de Jong onbekend. „Ze gaven een prachtige impuls om de Tweede Wereldoorlog als het ware opnieuw te beschrijven, maar dan aan de hand van haar brieven.”
Brieven vormen een goudmijn voor een biograaf. „Mensen vragen wel eens of ik een biografie zou willen schrijven over prins Claus of over een ander lid van het Koninklijk Huis. Dan is mijn antwoord: Alleen als er veel brieven of andere persoonlijke documenten bewaard zijn gebleven.”
Nu Elsbeth Etty het voornemen heeft een biografie over Juliana te schrijven, speelt ook de vraag of zij medewerking zal krijgen van het Koninklijk Huis. De brieven van Wilhelmina en ook van Juliana zijn particulier bezit. Fasseur is niet op de hoogte van correspondentie van Juliana. „Die helderheid krijg je pas als op Paleis Soestdijk nog eens alle kasten worden opgeruimd en daar misschien nog pakketten brieven tevoorschijn komen.”
Aanvankelijk wilde Juliana niet echt meewerken aan de biografie van haar moeder. Ze sprak de brieven van Wilhelmina in op een bandje en die kon Fasseur dan netjes afluisteren. „Wel 25 bandjes heeft ze ingesproken en onderbroken met eigen commentaar, toen ze nog heel helder van geest was, met haar mooie stem. Het is een vocaal document geworden, dat thans in het bezit is van het Koninklijk Huisarchief. Na de verschijning van het eerste deel van de biografie van Wilhelmina werd het allemaal gemakkelijker en mocht ik de brieven daadwerkelijk inzien.”
Over de veelbesproken prins Bernhard deelt Fasseur alles mee wat hij in de correspondentie over hem tegenkwam. „En dat is zonder uitzondering positief. Natuurlijk is een schoonmoeder gauw geneigd trots te zijn op haar schoonzoon. Voor Wilhelmina gold het ijkpunt of Bernhard een goed vaderlander was en met hart en ziel tegen de moffen streed. In dat opzicht voldeed de prins ondanks zijn Duitse afkomst in alle opzichten aan haar eisen. Voorzover Wilhelmina iets over Bernhard kan meedelen, zal ze het niet nalaten, tot en met zijn gezondheidstoestand toe.” „Hij is wel een bleeke paddestoel zooals deze in een kelder geteeld wordt, maar bij de minste zonnestraal kleurt hij weer frisch en jong bij”, meldde zij aan Juliana.
Voor Wilhelmina was het niet relevant dat Bernhard een Duitser was en ten slotte in 1940 de wapens tegen zijn eigen volk moest opnemen. „Aan dergelijke sentimentele overwegingen gaf ze zich niet prijs. Ze was rechtlijnig in haar denken en kende geen nuances, strijdlustig als zij was. Je was Nederlander, en een Nederlander was geen Duitser, en een Duitse afkomst speelde in dat opzicht niet. Ze heeft na de oorlog nooit meer contact willen zoeken met haar vele Duitse familieleden uit Waldeck-Pyrmont en Mecklenburg, omdat ze wist dat de meesten zich met de nazi’s hadden ingelaten.”
Met haar toespraken tot het Nederlandse volk tijdens de oorlogsjaren verwierf Wilhelmina zich een haast mythische plaats in de historie. „Oudere Nederlanders weten nog precies hoe Wilhelmina hen aanmoedigde en hoe de stem van de Koningin opriep om verzet te plegen tegen de Duitsers. Een sterk punt van Wilhelmina was dat ze niet twijfelde aan de afloop van de oorlog. Die zou door de geallieerden worden gewonnen, want dat was nu eenmaal de goddelijke wil. Het was onmogelijk dat het vleesgeworden kwaad, Hitler, de oorlog tegen het goede, de Nederlandse en geallieerde zaak, zou kunnen winnen. In haar vertrouwen op hogere machten was Wilhelmina ervan overtuigd dat de oorlog nooit anders dan goed zou kunnen aflopen.”
Bij de verschijning van zijn jongste boek, ”Wilhelmina - Sterker door strijd”, kreeg Fasseur het verwijt te horen dat hij de vorstin witter waste dan wit inzake haar wel of niet weten van de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. Maar als rechtgeaard historicus bekritiseert hij de tendens om met criteria vanuit het heden de geschiedenis achteraf te beoordelen. „Je ziet daarmee volstrekt over het hoofd dat je in de oorlogsjaren in een totaal andere situatie verkeert. Je weet bijvoorbeeld veel minder. Je wordt in beslag genomen door allerlei gebeurtenissen waarvan je de afloop niet kent. Wij weten de afloop wel, maar de afloop van de Tweede Wereldoorlog was in 1941 en 1942 uiterst onzeker. Het merkwaardige is dat men tegenwoordig met enorme stelligheid spreekt over wat men in de oorlog zou hebben moeten doen. Dat is mijns inziens een miskenning van tijdgeest en historisch besef. Juist in dit opzicht herinnert de Prediker er zo prachtig aan dat alles zijn uur heeft en ieder ding onder de hemel zijn tijd.”
Volgens Fasseur was Wilhelmina slechts ten dele op de hoogte van hoe het precies afliep met de Joodse gedeporteerden. „Wel herinnerde ze in een radiotoespraak aan de Joodse Nederlanders „wier vernietiging bijna is voltooid.” Het is dan 31 december 1943. Daaruit leid ik af dat haar die laatste maanden van 1943 duidelijker is geworden dat er iets gaande was. Maar dan lees je in mei 1944 een rapport van een Nederlandse ambtenaar die noteert dat „wellicht nog meer dan de helft in leven is.” Al met al zijn de berichten vaag.”
„De Nederlandse regering in Londen wilde in beginsel geen onderscheid maken tussen categorieën slachtoffers”, benadrukt Fasseur. „Men bracht niet een soort rangorde aan in de Joodse slachtoffers en de verzetsstrijders. Men wilde als het ware geen onderscheid maken van de kant van de Nederlandse regering tussen Joodse en niet-Joodse Nederlanders. Na de oorlog kun je vaststellen dat het lot van de Joodse Nederlanders vele malen zwaarder is geweest dan van de niet-Joodse Nederlanders, maar dat was in de oorlogsjaren niet zo helder.”
Anno 2002 lijkt het begrip Tweede Wereldoorlog louter geënt op het woord Auschwitz. Knap eenzijdig, zo oordeelt Fasseur. „De gedachte dat heel veel Nederlanders in de oorlogsjaren kapot waren van de Duitse inval, het bombardement op Rotterdam en de arbeidsinzet in Duitsland, wordt op die manier naar de achtergrond verschoven. Eigenlijk werd niet eerder dan in 1945 duidelijk wat de oorlog had opgeleverd. Toen de kampen werden bevrijd, zag men pas op welke schaal hier genocide was gepleegd.”
Fasseur wijst erop dat Wilhelmina ’dankzij’ de twee wereldoorlogen die zij in haar regeerperiode meemaakte, kon uitgroeien tot een grote en markante Oranje. „Als ze in 1938 was afgetreden of overleden, had ze nooit die mythische afmetingen gekregen die ze nu heeft. Je moet het ’geluk’ hebben van een grote calamiteit of een oorlog waardoor je naar voren kunt treden, iets wat Juliana niet had. Wilhelmina werd wel vergeleken met een klok die achterliep. In veel van haar opvattingen was zij een ouderwetse, autoritaire koningin. Anderzijds gaf zij net als een klok die achterloopt, wel twee keer per etmaal de juiste tijd aan, en dat was op 10 mei 1940. Toen heeft ze, in het licht van de historie, precies gedaan wat ze moest doen.”
Wat is Wilhelmina voor u gaan betekenen?
„Op mijn netvlies had ik het beeld van de strenge, godsdienstige oude dame, een persoon van wie je geen idee hebt dat ze anders zou kunnen zijn dan ze lijkt. Maar dan blijkt dat er in haar een vrouw schuilt die in haar tijd buitengewoon representatief was, respect afdwong en door het Nederlandse volk op handen werd gedragen, die in haar brieven speels en onbevangen overkomt. Het leven zat Wilhelmina niet mee. Ze bleef lang kinderloos en had een man getrouwd die na een aantal jaren niet bij haar bleek te passen. Vervolgens kwam de Tweede Wereldoorlog, die een enorme domper op haar leven zette, zeker in het begin, toen alles voor Nederland zo kansloos leek.”
Tegelijkertijd was Wilhelmina zo ongeveer de incarnatie van het Nederlandse nationalisme. Fasseur: „Elke gelegenheid, elke plechtigheid en elk jubileum eindigde bij haar steevast in de kreet ”Leve het vaderland”. Ze komt bij nadere kennismaking veel levendiger en menselijker over dan ik aanvankelijk had gedacht. Het valt me op dat ze goed kan observeren en dat ze in haar brieven trefzeker is. Bovendien is ze volstrekt niet saai, terwijl ze wel zeven dagen in de week ambtelijke stukken moest lezen. Dat had kunnen leiden tot een buitengewoon ambtelijk taalgebruik. Maar nee, met haar stijl en taalgebruik, met spelfouten en al -die ik heb weggelaten omdat het zo vervelend is die steeds te moeten lezen- is zij recht voor de raap.”
Haar geloof in Christus wedijverde met haar liefde voor het vaderland, schrijft u. U wijdt in de biografie wel, maar in uw jongste boek geen apart hoofdstuk aan Wilhelmina en haar geloof.
„Daar heb ik over nagedacht. Uiteraard besteed ik aandacht aan haar ferme protestantse houding. Maar geloof is een persoonlijke aangelegenheid. Mijn biografie heb ik voornamelijk opgezet vanuit de idee wat mensen nu nog bezighoudt in de functie van het koningschap en welke invloed het staatshoofd uitoefent op de regering. Daarin speelt het godsdienstig element gewoon een minder prominente rol.”
Kon u zich goed in haar geloofsopvattingen verplaatsen?
„De Fasseurs stammen af van de Franse hugenoten, die in de zeventiende eeuw vanuit Noord-Frankrijk (Boulogne) naar het Noorden trokken. Mijn voorouders vestigden zich in Leiden en waren lid van de Waalse Kerk. Overigens stapten zij vrij spoedig over naar de Nederlandse Hervormde Kerk. De gedachten die Wilhelmina koesterde over de rooms-katholieken en over de onfeilbaarheid van de paus, die ze natuurlijk afwees, waren gemeengoed in Nederland tot 1964, toen Irene rooms-katholiek werd. Dergelijke opvattingen golden niet alleen in protestantse milieus maar ook in liberale. Die is me heel vertrouwd van de kant van mijn ouders.”
„In veel opzichten was Wilhelmina een kind van haar tijd, haar opvoeding en haar milieu. Ze genoot een protestantse maar ook liberale opvoeding, die representatief is voor een Noord-Nederlandse, niet-rooms-katholieke opvoeding in de eerste helft van de vorige eeuw. Zo kon ze maar weinig sympathie opbrengen voor het feminisme en voor alle andere radicale nieuwlichterij. Het lag niet in haar aard zich daarmee te vereenzelvigen. Ze hing de mening aan dat de vrouw in keuken, kerk en kraambed hoorde. Dat was haar persoonlijke opvatting, zij het dat die dan wel voor andere vrouwen gold en niet voor haarzelf.
Ze vond zichzelf niet bepaald ongeschikt voor het koningschap. Integendeel, ze heeft haar hele leven lang geprobeerd te bewijzen dat een vrouw -ook in allerlei kleinere zaken zoals paardrijden- niet voor een man hoefde onder te doen. Dat een koning ook een koningin kon zijn.”
Mede n.a.v. ”Wilhelmina - Sterker door strijd”, door Cees Fasseur; uitg. Balans, Amsterdam, 2002; ISBN 90-5018-467-7; 176 blz.; € 15,00.