„Geen verandering in bijwerking inenting”
Vijf jaar vaccineren tussen 1997 en 2001 heeft volgens de Gezondheidsraad geen grote verschuivingen opgeleverd in de aard en de ernst van het aantal bijwerkingen. De raad beoordeelde een selectie van 142 meer ernstige meldingen uit die periode. Bij 115 meldingen ging het om ziekteverschijnselen, bij 27 meldingen om sterfgevallen.
De meldingen zijn geregistreerd en geselecteerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en vervolgens beoordeeld door een commissie van de Gezondheidsraad. Bij 64 van de 115 meldingen van ziekteverschijnselen is een verband met de voorafgaande vaccinatie volgens de commissie onwaarschijnlijk of niet bestaand. Bij veertig meldingen acht de commissie het bestaan van dit verband mogelijk, bij tien meldingen waarschijnlijk en bij één hoogstwaarschijnlijk. Bij vier kinderen leidden de ziekteverschijnselen tot ernstige neurologische afwijkingen. Bij de overige meldingen zijn geen aanwijzingen voor ernstige restverschijnselen gevonden.
Zevenentwintig meldingen betroffen sterfgevallen. Bij één patiënt -met een ernstige aangeboren aandoening- acht de commissie het mogelijk dat niet de vaccinatie zelf maar wel de eventuele gevolgen daarvan, bijvoorbeeld koorts, hebben bijgedragen aan het overlijden. Bij zes sterfgevallen vindt de commissie het bestaan van een verband tussen vaccinatie en overlijden onwaarschijnlijk en bij tien sterfgevallen is zij van mening dat dit verband niet bestaat. De resterende tien sterfgevallen kan de commissie niet volledig beoordelen, meestal door een gebrek aan gegevens.