Couzy wilde geen kwaad over leger horen
„Wat de landmacht deed, was welgedaan.” Door die houding van generaal Couzy ging er volgens de toenmalige minister Voorhoeve van Defensie van alles mis bij de afhandeling van het Srebrenica-dossier. Verschillende keren had hij zelfs serieus overwogen Couzy te ontslaan.
De oud-bewindsman liet woensdag tijdens zijn verhoor door de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica weinig heel van de toch al gehavende reputatie van Couzy en van diens verweer van vorige week. Het grootste probleem van de vroegere bevelhebber van de landmacht was volgens Voorhoeve dat hij van geen kwaad over de landmacht wilde weten. Ook vond Couzy dat de landmachttop baas was in eigen huis en dat de beleidsmakers op het ministerie zich niet met zijn „werkmaatschappij” moesten bemoeien.
Bovendien moest Couzy sinds de overgang naar een vrijwilligersleger ieder jaar 5000 rekruten werven. Slecht nieuws over de krijgsmacht deed afbreuk aan het goede imago. Zo verklaarde Voorhoeve dat het slechte nieuws in de periode na de val van Srebrenica hem niet of veel te laat bereikte.
Voorhoeve, die minister van Defensie was in de periode 1994-1998, kwam keer op keer in verlegenheid door perspublicaties rond de val van de Bosnische enclave Srebrenica. Zo hadden Nederlandse militairen na hun terugkeer oorlogsmisdaden gemeld zonder dat dat aan de minister was doorgegeven. Dat was volgens Voorhoeve vooral de schuld van Couzy. Niet alleen met hem maar ook met anderen uit zijn omgeving kon de generaal moeilijk door één deur. Met staatssecretaris Gmelig Meyling was de relatie zelfs uiterst slecht. Toen ze samen vanuit Zagreb terugvlogen, zonderde Couzy zich af.
Voorhoeve bestreed dat de hele landmachttop zich zo gedroeg. Iemand als generaal Van Baal, de tweede man, noemde hij zelfs „zeer communicatief.” Anderen uit de landmachttop lieten zich wel door Couzy beïnvloeden. Daarom had Voorhoeve diverse keren overwogen hem de laan uit te sturen, maar hij voorzag een lastige procedure bij de rechter en veel commotie binnen de landmacht. Bovendien gaf Couzy volgens Voorhoeve uitstekend leiding aan een grootscheepse reorganisatie.
Het verweer van de oud-bevelhebber vorige week bij de enquêtecommissie bevatte nogal wat onjuistheden, stelde Voorhoeve. Als voorbeeld noemde hij de aanvaring over de muziek die werd gespeeld bij terugkeer van de Dutchbat-militairen. Volgens Couzy kon er geen stemmig stuk worden gespeeld omdat het korps geen bijbehorende bladmuziek bij zich had. Volgens Voorhoeve was er echter sprake van onwil, omdat hij al een week van tevoren aan Couzy had gevraagd geen feestelijk onthaal te organiseren.
Voorhoeve was het dan ook eens met de conclusie van het rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) dat er met name bij Couzy sprake was van onwil. Maar hij tekende erbij aan dat hij de uitleg van NIOD-directeur Blom wilde volgen. Die betoogde eerder op de dag dat er bij Couzy en de zijnen geen sprake was geweest van boze opzet en van het bewust misleiden van de minister. Onwil was volgens Blom „het ontbreken van goede wil en het niet nemen van initiatieven.”
Voor de opvolger van Voorhoeve, De Grave, kwam die uitleg als een grote en onaangename verrassing. Op grond van het NIOD-rapport ontsloeg hij in april dit jaar Van Baal, die intussen bevelhebber van de landmacht was geworden. Om zich ervan te vergewissen dat ook Van Baal onwillig was geweest bij het doorgeven van informatie over Srebrenica, had De Grave contact opgenomen met het NIOD. Hem was toen gezegd dat ook Van Baal onwil aan de dag had gelegd. Na dat telefoontje hield de bevelhebber de eer aan zichzelf.
Toen De Grave woensdag hoorde dat Blom met „onwil” iets heel anders had bedoeld dan hij altijd had gedacht, reageerde hij zeer gepikeerd. „Dat had ik graag eerder gehoord”, was zijn reactie. „Onwil kan ik niet anders inschatten dan bewust niet meewerken.” Bij de uitleg van Blom dat ook het niet nemen van initiatieven als onwil moet worden aangeduid, zei hij: „Ik vrees dat we dan weinig ambtenaren overhouden.”
Ook ex-commissaris der Koningin Van Kemenade was erg kritisch over het NIOD-rapport. Hij zei geen bewijzen te zijn tegengekomen voor onwil bij de landmachttop. Zelf had hij in zijn rapport over de ’doofpot’ bij Defensie geconcludeerd dat er eerder sprake was van onkunde. Dat hield hij staande.