Artikel 23
Aanvallen op artikel 23 van de Grondwet, waarin de vrijheid van onderwijs is vastgelegd, zijn er de laatste jaren genoeg gedaan. Het is daarom verstandig als christelijke politici alert blijven op eventuele aantasting van deze typisch Nederlandse verworvenheid.
Daar is voldoende reden toe. Denk slechts aan de druk die momenteel weer gezet wordt op het benoemingsbeleid van het christelijk onderwijs. D66 heeft onlangs al aangegeven desnoods met een initiatiefwet te zullen komen om de zogeheten enkelefeitconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) te schrappen. Reformatorische scholen mogen op geen enkele wijze de gedachte koesteren dat zij docenten met een homoseksuele leefwijze alleen om die reden zouden mogen ontslaan.Wellicht geïmponeerd door dat dreigement wil nu ook coalitiepartij PvdA de betreffende passage in de AWGB gaan ’verhelderen’. Die kant moeten we beslist niet op, ook al biedt de huidige enkelefeitconstructie christelijke scholen lang niet dat wettelijk houvast dat zij ten aanzien van hun benoemingsvrijheid graag zouden hebben.
Toch kunnen we met artikel 23 ook te krampachtig omgaan, alsof elk politiek voorstel dat ook maar enigszins aan dit grondwetsartikel raakt bij voorbaat negatief bejegend moet worden. Dat laatste is natuurlijk niet het geval.
Zo valt voor het voorstel van CDA-Kamerlid Van Dijk om de oprichtingseisen voor een school wat aan te scherpen, best iets te zeggen. Op dit moment is het eigenlijk voldoende als een groep ouders kan aantonen dat er in hun regio behoefte is aan een school van hun denominatie en dat in dat gebied een bepaald aantal leerlingen beschikbaar is. Van Dijk wil daar iets aan toevoegen. Mensen die een school willen oprichten, zouden zich tevens al bij aanvang moeten buigen over de vraag of zij kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen die de overheid aan elke school in Nederland stelt, zoals het beschikbaar hebben van bevoegde docenten, goede huisvesting, een schoolwerkplan en de mogelijkheid om echt vijf dagen per week les te geven.
Het probleem bij de huidige gang van zaken is dat te vaak achteraf blijkt dat scholen hierin niet slagen en daardoor kwalitatief uitermate zwak presteren. Dat is met name bij islamitische scholen nogal eens het geval. De onderwijsinspectie kan dan wel maatregelen nemen, maar het zou praktischer geweest zijn als deze scholen pas van start waren gegaan als ze hun zaakjes echt op orde hadden.
De initiatiefwet die het CDA voorbereidt, verdient daarom serieuze overweging. Hij geeft antwoord op een reëel probleem in onze multiculturele samenleving en vormt geen gevaar voor de vrijheid van onderwijs an sich.
Tenminste, wanneer de eisen die Van Dijk wil toevoegen werkelijk alleen de kwaliteit en de randvoorwaarden van het onderwijs betreffen. Van de levensbeschouwelijke kleur van het onderwijs moet de overheid verre blijven. Wat dit betreft is de eis dat sprake moet zijn van een ”goed bestuur” op het randje. Wie maakt uit of een bestuur goed is? Laat de politiek vooral de les van de commissie-Dijsselbloem onthouden: de overheid gaat over wát er uiteindelijk gekend moet worden, de scholen gaat over hóé ze dat onderwijzen.