Niet tijdloos, maar van álle tijden
”Ongeloof en revolutie” proeft en beproeft de tijdgeest die tot op vandaag doorwerkt, is de mening van mr. G. Holdijk. Wie dit geschrift van Groen leest, krijgt telkens de indruk alsof hij het over onze tijd heeft.
De naam van Groen van Prinsterer is zeker niet onbekend in Nederland. Hoeveel straten en pleinen, maar ook instellingen, waaronder scholen, zijn niet naar hem vernoemd? Toch vraag ik me af hoeveel mensen die zijn naam geregeld tegenkomen, spontaan kunnen zeggen wanneer hij leefde, wat zijn betekenis was en nog vijf van zijn geschriften kunnen noemen.Vandaag kreeg hij opnieuw aandacht doordat een vertaling in hedendaags Nederlands van zijn -wat de titel betreft- meest bekende werk werd gepresenteerd: ”Ongeloof en revolutie”. Een heugelijke gebeurtenis, in het bijzonder voor de jongere generatie.
Terecht mag men stellen dat ”Ongeloof en revolutie” de onmisbare sleutel vormt tot het het verstaan van Groens denken en doen op staatkundig, wetenschappelijk en kerkelijk terrein. Historicus prof. dr. A. Th. van Deursen schreef enkele jaren geleden dat hij geen geschikter inleiding in het denken van Groen zou weten dan ”Ongeloof en revolutie”. Tegelijkertijd erkende -zelfs- hij dat dit werk bepaald niet voor een ieder eenvoudig is te lezen. Daar zijn onder andere het taalgebruik en het zeer veelvuldig gebruik van citaten in vreemde talen, vooral in het Frans, debet aan.
Ik heb zelf in het verleden het volgende advies gegeven: wie Groen en zijn gedachtewereld wil leren kennen, beginne niet met zijn ”Ongeloof en revolutie”, maar met ”De Anti-Revolutionaire en Confessionele Partij in de Nederlandse Hervormde Kerk” (1860, Nederlandse vertaling 1954). Ook zou ik hebben kunnen noemen zijn kleine geschrift ”Vrijheid, gelijkheid en broederschap. Toelichting van de spreuk der revolutie” (1848). Of ik dit advies moet handhaven, zal na vandaag blijken.
Ongeloof
”Ongeloof en revolutie” is voortgekomen uit lezingen die Groen in de winter van 1845/1846 hield voor een geselecteerd gezelschap van Haagse vrienden, gelijkgezinden en andersdenkenden. Op zaterdag sprak hij hen toe in zijn bibliotheek op de eerste verdieping van zijn huis aan de Korte Vijverberg, waar nu het kabinet der Koningin is gevestigd.
Wat wilde hij met deze titel zeggen? Voor Groen heeft de term ”ongeloof” een andere betekenis dan wat er vandaag in kerkelijke kring mee aangeduid wordt. Hij bedoelt er de ideologie van de menselijke rede mee - het „stelselmatig ongeloof”, zoals hij het noemt.
De term ”revolutie” heeft hij eens -de theoloog Chantepie de la Saussaye citerend- als volgt omschreven: „Door de Revolutie verstaan wij niet zozeer enige historische gebeurtenis, als veeleer den geest der verwerping van elk gezag, die, ten allen tijde bestaande en menigwerf uitbrekende, in de Franse Revolutie van het laatste der vorige eeuw met haar gevolgen (…) voor het eerste als heersend beginsel in de wereldgeschiedenis is openbaar geworden.”
Groens besliste antwoord op deze revolutie luidt: ”Tegen de revolutie het Evangelie”. Zijn denkrichting omschreef hij daarom als antirevolutionair of christelijk-historisch.
De grote waarde van ”Ongeloof en revolutie” staat in zekere zin los van de historische gebeurtenissen tijdens welke het werk ontstond. Het is evenwel niet tijdloos, maar veeleer van álle tijden. Want Groen doet zijn lezer schouwen ónder de oppervlakte van de algemeen waarneembare ontwikkelingen. Hij proeft en beproeft de tijdgeest, die tot op vandaag doorwerkt. De actualiteit van dit geschrift ligt hierin dat het telkens lijkt alsof hij het over onze tijd heeft.
Partijman
In zijn optreden in de Tweede Kamer heeft de leus ”Tegen de revolutie het Evangelie” Groen tot partijman gemaakt. Hij deed dat welbewust, hoezeer men dat in zijn tijd verwerpelijk vond. Een dergelijke opstelling zou namelijk verdeeldheid in de staat brengen.
Groen stelde zich op het standpunt dat er slechts twee partijen zijn: christenen en niet-christenen. Politiek vertaald: de radicale, progressieve liberale richting en de antirevolutionaire.
Toegespitst op de grote kwestie van het gezag formuleert Groen het zó: „Volkssoevereiniteit of soevereiniteit Gods. Tertium non datur” (er is geen derde). De volkssoevereiniteit zag hij als de staatkundige vertaling van de afval van God, begonnen in het paradijs.
Groen was ervan overtuigd dat de revolutie tegen God onherroepelijk moest leiden tot revolutie tegen de medemens, wanneer deze houding die van de meerderheid wordt. Dan krijgt de democratie totalitaire trekken. Die dreiging is vandáág aanwezig. Daarom hoop ik dat, naast de klassieke uitgave van Groens ”Ongeloof”, de gemoderniseerde uitgave nieuwe lezers zal vinden.
De auteur is lid van de Eerste Kamer voor de SGP.