Zet werktijdverkorting behoedzaam in
Het kabinet gaat terecht voorzichtig om met het inzetten van werktijdverkorting, vindt prof. mr. dr. Wijnand Zondag. Wel moet de uitvoering van de regeling goed worden geëvalueerd. Ook is het beter de WW-uitkering van werknemers niet aan te vullen tot het normale loon.
Sinds begin november is er discussie geweest over de vraag of de regeling met betrekking tot tijdelijke werktijdverkorting (wtv) moet worden opengesteld voor bedrijven die zijn getroffen door de kredietcrisis. Het kabinet heeft deze vraag met een ’voorzichtig’ ja beantwoord.Voorzichtig, omdat er ten opzichte van de normale regels strenge aanvullende voorwaarden zijn gesteld. De belangrijkste is van budgettaire aard. Bedrijven kunnen tot 1 januari 2009 een aanvraag indienen, waarbij geldt: ”op is op”.
De pot is leeg als de teller op 20.000 fulltime-eenheden (arbeidsplaatsen) staat. Bij een werktijdreductie van bijvoorbeeld 30 procent zal het dus gaan om maximaal 60.000 werknemers. Dit komt neer op een bedrag van 200 miljoen euro.
De bodem van de pot zal snel bereikt zijn, temeer nu er zich al een bedrijf heeft gemeld (Corus) dat een aanvraag ten aanzien van 4500 werknemers gaat indienen. Is het kabinet, zoals sommige critici naar voren brengen, te zuinig?
Ik zou die conclusie (nog) niet willen trekken. Het kabinet wil de inzet van het instrument in de hand houden en is daarom -terecht- voorzichtig. Wel moet het kabinet mijns inziens snel evalueren om te bezien of het instrument ook na de jaarwisseling kan worden ingezet, alsmede of het gestelde budget moet worden verruimd.
Het zou goed zijn na het verlenen van de vergunningen het verloop goed te monitoren. Ook is het verstandig een panel van topeconomen in het leven te roepen. Zo’n panel zou aan de hand van de inschattingen (zoals onlangs door de OESO is gedaan) de minister kunnen adviseren ten aanzien van de economische ontwikkeling.
Detachering
Kernvraag is en blijft immers wanneer de financiële storm zal gaan liggen en de economie weer aantrekt. Betreft het een jaar, langer of korter? Ook is het van belang per sector de ontwikkelingen te volgen. Niet alle sectoren worden immers gelijktijdig en in gelijke mate geraakt door de kredietcrisis.
Het kabinet heeft naast de budgettaire voorwaarde een aantal technische voorwaarden aan de verruimde werktijdverkorting gesteld. De eerste is dat er sprake moet zijn van een omzetvermindering van ten minste 30 procent (normaal 20 procent) ten opzichte van de vorige twee maanden in 2008 en -om seizoensinvloeden uit te sluiten- in 2007. De omzetdaling moet worden aangetoond aan de hand van een accountantsverklaring. Op deze wijze wil het kabinet uitsluiten dat bedrijven andere problemen afwentelen op de kredietcrisis en zo onbedoeld gebruik kunnen maken van werktijdverkorting.
Nieuw is ook de voorwaarde ten aanzien van scholing en bemiddeling. De werkgever moet bij de aanvraag verklaren dat hij zich zal inspannen om werknemers tijdens de wtv-periode te scholen en zal detacheren.
Ik kan mij in deze voorwaarden vinden. Het is niet te verkopen dat werknemers thuis achter de geraniums (of kerststerren) gaan zitten. Het detacheren van werknemers kan ertoe bijdragen dat sectoren met een tekort aan personeel kunnen worden voorzien in hun behoefte aan arbeidskrachten.
Een heel bijzondere voorwaarde heeft betrekking op de loondoorbetalingsverplichting. In de brief van de minister staat hierover het volgende: „Bovendien verklaart de werkgever om gedurende de WTV-periode het loon door te betalen voor die werknemers die geen toegang tot de WW hebben.”
Betere positie
Voor het eerst in de geschiedenis van de werktijdverkorting wordt deze eis gesteld. Bij een normale toepassing van werktijdverkorting incasseert de werkgever de WW-uitkering (70 procent van het laatstverdiende loon of 70 procent van het maximumdagloon). Daarmee komt de zogenoemde loondoorbetalingsverplichting die op de werkgever rust niet te vervallen.
Dat is alleen het geval wanneer er op grond van de wet, het contract (hetgeen maximaal voor de eerste zes maanden van het dienstverband mogelijk is) of de cao een uitzondering geldt. Werknemers die onder zo’n uitzondering vallen, hebben een financieel probleem wanneer zij geen WW-uitkering ontvangen. Blijkbaar wil de minister dit probleem ondervangen door de eis te stellen dat werkgevers dan het loon doorbetalen.
De vraag rijst of uit voornoemde voorwaarde kan worden afgeleid dat de werkgever het volledige loon moet doorbetalen. Ook is niet duidelijk of de werkgever in het geval er wel een WW-uitkering wordt verstrekt, deze uitkering moet aanvullen tot het normale loon. Een en ander zal duidelijker moeten worden vastgelegd.
Nadeel van het aanvullen van de WW-uitkering is dat werknemers geen directe bijdrage leveren aan het probleem en zelfs een betere positie krijgen dan bij ’normale’ ontslagwerkloosheid. Om alle participanten scherp te houden zou ik juist pleiten voor het leveren van een bijdrage van de werknemers in de vorm van een lager salaris door het niet (volledig) aanvullen van de uitkering of het inleveren van gespaarde vrije dagen. Op deze wijze is er ook een prikkel voor de werknemer om eventueel over te stappen naar een sector waar een tekort aan arbeidskrachten bestaat.
De auteur is hoogleraar arbeidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen.