Latijns-Amerika: Herkansing voor politieke brokkenmakers
In een groeiend aantal landen van Latijns-Amerika lijken kiezers de radeloosheid nabij. Zij keren zich in arren moede -en ook vanwege een nijpend tekort aan alternatieven- naar politieke formules die eerder al hadden afgedaan.
In Argentinië is oud-president Carlos Menem druk doende een politieke terugkeer te forceren ondanks zijn betrokkenheid bij talloze corruptieschandalen en zijn al evenmin lovenswaardige staat van dienst als de roekeloze geldverkwister die het land aan de bedelstaf bracht. Hoewel Menem jarenlang behendig de tekortkomingen van zijn beleid aan het zicht wist te onttrekken, zijn zowel Argentijnse als buitenlandse economen vrijwel unaniem in hun oordeel dat de president die het land tussen 1989 en 1999 bestuurde er een financiële janboel van maakte. Thans staat Menem opnieuw kandidaat voor het lijsttrekkerschap van de Peronistische Partij met een goede kans om die positie ook inderdaad te bemachtigen.
Ook de kiezers van Peru tonen mededogen met een presidentiële brokkenmaker. Het bleef bijna onopgemerkt dat bij de verkiezingen voor gemeenteraden en regionale assemblée’s van eerder deze maand de APRA-partij van oud-president Alán García zegevierde. García (53) bestuurde het Andesland tussen 1985 en 1990. Na zijn aftreden moest hij ijlings naar het buitenland vluchten om te ontsnappen aan arrestatie wegens het verduisteren van staatsfondsen.
García liet een geruïneerd land achter met een inflatie van bijna 3000 procent, een betalingsachterstand op de staatsschuld van vele miljarden dollars en een werkloosheid die ruim de helft van de beroepsbevolking tot nietsdoen veroordeelde. In de vijf jaar dat Alán García de scepter zwaaide, verloor Peru ruim eenvijfde deel van zijn welvaart waardoor het land bijna de ontwikkeling van drie decennia verloren zag gaan.
Het is wellicht tekenend voor de gezondheid, of beter het gebrek daaraan, van de meeste Latijns-Amerikaanse democratieën dat kiezers zich wenden tot patent onbekwame ex-bestuurders als Menem en García in de hoop dat zij bij een herkansing beter presteren. Hoewel het gezegde wil dat elk volk de leiders heeft die het verdient, valt het de kiezers van Latijns-Amerika niet helemaal aan te rekenen dat zij herhaaldelijk nietsnutten naar het presidentiële paleis stuurden.
Sinds de democratisering van het continent in de jaren tachtig is er op politiek vlak van alles geprobeerd. Een land als Brazilië is bijvoorbeeld achtereenvolgens bestuurd geweest door een erudiet conservatief (José Sarney), een jeugdige vernieuwer (Fernando Collor de Mello), een verbeten nationalist (Itamar Franco) en een gerenommeerd academicus (Fernando Cardoso), om uiteindelijk terecht te komen bij een metaalarbeider met slechts enkele jaren lagere school (de aanstaande president Luis da Silva).
Deze bonte verzameling bestuurders zijn lotgenoten in de zin dat geen van hen ook maar een begin heeft kunnen maken met het inlossen van verkiezingsbeloften. Ze stelden uiteindelijk allemaal in meerdere of mindere mate teleur. En dat gebeurde telkens nadat in de samenleving duidelijk een flinke opwelling van vertrouwen en geloof in de toekomst was te bespeuren.
Ook nu weer hebben veel Braziliaanse kiezers een groot vertrouwen in de toekomst onder president Da Silva die straks -op nieuwjaarsdag- aantreedt. Onder ”Lula” zal het vast stukken beter gaan en komt de versnelde ontwikkeling waarnaar de verpauperde natie snakt.
Datzelfde dachten de kiezers van Peru een jaar geleden toen zij voor het eerst in de republikeinse geschiedenis van het land een indiaan in het presidentiële paleis neerzetten. Alejandro Toledo, een aan prestigieuze Amerikaanse universiteiten opgeleide econoom met een indrukwekkende staat van dienst bij de Wereldbank in Washington, stond voor de emancipatie van de onderdrukten en achtergestelden, voor een onmiddellijke welvaartstoename via ”volkskapitalisme”, voor meer werk, meer scholen, meer gezondheidszorg, meer van alles.
Haast vanzelfsprekend wist Alejandro Toledo als president tot dusver nog geen fractie van zijn toezeggingen waar te maken. Het staatshoofd argumenteert dat er geen geld voorhanden is om de sociale nood aan te pakken of de economie tot hogere groeipercentages aan te moedigen. Dat is verder een heel begrijpelijke en rationele uitleg, maar zegt niets aan de kiezer die Toledo’s eerdere verhaal, dat van tijdens de campagne, had ’gekocht’. Horden kiezers in Peru en elders op het continent voelen zich voorgelogen en bedrogen, en dat nog eens juist door de kandidaten die hadden beloofd te breken met de oude politiek.
Toledo noemde zich een vernieuwer, net als Menem in Argentinië en daarvoor Fernando Collor in Brazilië die, naar later bleek, alleen brak met het verleden door nog meer uit de staatsruif te grissen dan zijn voorgangers hadden gedaan: in totaal bijna 2 miljard dollar. Overigens heeft oud-president Collor nooit een dag hoeven zitten voor zijn verder goed gedocumenteerde megaroof uit de staatskas.
Waar een aaneenschakeling van electorale teleurstellingen toe kan leiden laat het hedendaagse Argentinië zien, waar volgens opiniepeilingen liefst tweederde deel van de kiezers het vertrek van alle politici wenst. Wellicht een niet erg praktische wens, maar gezien de omstandigheden wel begrijpelijk. Ook de Argentijnen zijn aan het eind van hun latijn en gunnen geen van de huidige generatie politieke leiders ook maar een graantje vertrouwen. Alleen de nog vers in het geheugen liggende gruwelen van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw verstommen een anders mogelijk oorverdovende roep om interventie door militairen.
Staatsgrepen waren voorheen het geijkte middel om een natie op adem te laten komen na een door stuntelende politici aangerichte ravage. De meest apolitieke generaals van het continent traden aanvankelijk (jaren veertig, vijftig en zestig) op als zaakwaarnemers en raakten pas in latere jaren zelf hogelijk geïnteresseerd in de macht en zijn vruchten, met alle vreselijke gevolgen van dien.
Staatsgrepen zijn evenwel helemaal uit de tijd nu de generaals die twintig jaar geleden bijna overal op het continent de lakens uitdeelden eigenlijk even onvermogend zijn gebleken als de civiele bestuurders die hen opvolgden.
Waar het nu met Zuid-Amerika en zijn aspiratie naar toe gaat, is analisten een groot raadsel. Zeker is dat presidenten als Hugo Chávez (Venezuela), Alejandro Toledo (Peru) en Eduardo Duhalde (Argentinië) eerder problemen scheppen dan ze oplossen, terwijl nieuwkomers als de aanstaande presidenten Luis da Silva (Brazilië) en Lucio Gutiérrez (Ecuador) oplossingen aandragen die -gezien de wat langere termijn- niet echt veel vertrouwen inboezemen.